18
het rijksarchief aan het hereenigde oude archief der stad Groningen eene
afzonderlijke plaats daarin zal worden verzekerdwij vertrouwen, dat de
gemeente ook bereid zal zijn gevonden, om voor dit voorrecht eene pas
sende vergoeding te geven. Hopen wij, dat het beheer van het oude
stadsarchief, dat bij het leven van onzen ambtgenoot Feith zoo gelukkig
op weg scheen om eindelijk, met erkenning van zijne zelfstandigheid, goed
geregeld te worden, maar dat sedert zijn dood en het toen spoedig gevolgde
vertrek van Dr. Coster naar Den Bosch helaas! weder nagenoeg onbe
heerd is, bij de overeenkomst tevens doeltreffend en afdoende geregeld
zal zijn, zoodat de zoo noodige ordening van dit belangrijke archief
eindelijk tot stand zal kunnen komen.
Eene questie, die, al betreft zij eene kleinigheid, toch in beginsel
belangrijk moet heeten, trok nog mijne aandacht. Door het polderbestuur
van Walcheren is in 1904 aan den heer C. de Waard te Middelburg
opgedragen, om zijn archief, loopende van 1511 tot 1870, te ordenen en
te inventariseeren. Het omvangrijke werk, dat den heer de Waard meer
dan tien jaren heeft bezig gehouden, is thans gereedde lijvige inventaris,
die bijna duizend bladzijden telt, is ook gedrukt. Men zou aan het pol
derbestuur allen lof willen toekennen voor de opofferingen, die het zich
heeft getroost, om aldus zijn archief behoorlijk tot zijn recht te doen
komenmen zou meenen, dat niets welsprekender dan deze feiten kan
bewijzen, hoe innig overtuigd het polderbestuur is van het belang van
zijn archief ook voor het publiek. Maar hij, die zoo redeneerde, zou
zich vergissen in de vergadering van het polderbestuur van 10 April 1.1.
is gebleken, dat het volstrekt niet in de bedoeling ligt, om het oude
archief voor het publiek open te stellen. Men blijkt den voortreffelijken
inventaris, die met opoffering van zooveel tijd en moeite, ook van zooveel
geld, is tot stand gekomen, niet voor het publiek verkrijgbaar te willen
stellenhet publiek schijnt van zijn bestaan zelfs niets te mogen weten,
want het boek is niet alleen niet in den handel gebracht, maar zelfs niet
aan tijdschriften of dagbladen ter bespreking toegezonden. Al dit werk
is dus uitsluitend verricht in het belang van het bestuur zelf. Al verheugt
deze conclusie ons, in zooverre daaruit het besef spreekt van het prak
tische belang van het archief voor het goede beheer van den polderzij
bedroeft ons van den anderen kant toch ook, omdat een ruime blik op
het belang van dit groote geheel voor de geschiedenis van het gewest,
waarschijnlijk zelfs voor de geschiedenis van den Nederlandschen water
staat, bij het polderbestuur volkomen blijkt te ontbreken. Ook voor onzen
ambtgenoot, die zulk een groot deel van zijn leven aan deze belangrijke
taak heeft gewijd, is deze ondervinding wel bijzonder teleurstellend.
Gaarne zou ik, als slot van deze afdeeling van mijn verslag, u ook
onderhouden hebben over de belangrijke resultaten van het congres der
Europeesche archivarissen, dat thans gehouden had moeten zijn te Milaan.
19
Maar ik kan niet. De tijdsomstandigheden hebben verboden, dat op het
Bi usselsche congres, waaraan wij zulke aangename herinneringen bewaren,
spoedig een tweede congres zou volgen. De commissie heeft hare pogingen
stilzwijgend opgegeven: terecht, want had zij het niet gedaan, ons zou
toch de moed ontbroken hebben, om, met de Brusselsche herinneringen
in het hart, elders genoegelijk samen te zijn, terwijl de stad Brussel zelve
thans zooveel te lijden heeft. Trouwens de oorlogsfakkel, die ten slotte
ook in Italië ontstoken is, zou ons nu toch uit Milaan verdreven hebben!
Ten slotte nog een kort woord over de personalia van onzen kring.
Bij het rijksarchiefwezen zijn drie nieuwe ainbtgenooten opgetreden, die
wij hartelijk welkom heeten: Martens, Coster, Leyssius. De eerste ver
ving onzen ambtgenoot Sloet, die, al heeft hij zich steeds verre gehouden
van onze vereeniging, toch om zijne langdurige en ijverige werkzaamheid,
ten slotte bekroond door de uitgaaf der Geldersche markerechten, hoog
werd gewaardeerd. Hopen wij, dat de gegunde rust zijne geschokte
gezondheid weder herstellen zal en dat hij dan met zelfvoldoening op
zijne afgesloten loopbaan zal mogen terugzien.
Ook Mgr. Hensen, die opgetreden is als tijdelijk directeur van het
Nederlandsche Historische instituut te Rome, heeten wij hartelijk welkom;
maar onze opgewektheid wordt in dit geval getemperd door de herinnering
aan zijnen voorganger, Mgr. Brom, die ons zoo onverwachts en veel te
vroeg ontvallen is. Wij hadden den beminnelijken man zoo gaarne nog lang
behouden; wij hadden ook aan het instituut zijnen voortreffelijken leider,
die zoo geheel voor deze taak berekend was, gaarne nog vele jaren gegund
De herinnering aan Brom zal bij ons levendig blijven: den medearbeider
zullen wij altijd blijven waardeeren, den beminden vriend nimmer vergeten.
Aan één onzer ambtgenooten is het gegeven, een dag van het afge-
loopen jaar in vreugdevolle en dankbare herinnering te houden. Het is
Mr. Overvoorde, die onlangs het feit mocht herdenken, dat hij sedert
25 jaren in verschillende betrekkingen aan het Nederlandsche archiefwezen
verbonden is geweest. Wij voegen onze gelukwenschen volgaarne bij de
vele, die de jubilaris op zijn feest zonder twijfel van tal van vrienden en
vereerders zal hebben ontvangen. De Nederlandsche monumenten hebben
allengs de eerste plaats veroverd in het hart van hem, die als archivaris
begonnen was de Oudheidkundige bond dankt hem zijn ontstaan, indirect
ook de Rijks Monumenten-commissie. Zeker zijn dit Overvoorde's schoonste
lauweren. Maar ook de archieven hebben toch hunne plaats in zijn hart
behoudende Dordtsche en Leidsche depots hebben aan zijne bijzondere
voortvarendheid en aan zijn zeldzaam krachtig initiatief groote en veel
zijdige verplichtingen. Voor dit alles zij hem hier onze welgemeende
hulde gebracht!
S. MULLER Fz.