28 ééne algemeene inleiding kunnen worden bijeengebracht. Zooals de be werking thans heeft plaats gehad, zijn in beide inleidingen op de inven tarissen zeer zeker belangrijke gegevens bijeengebracht; maar geene der beide inleidingen is een samenhangend geheel geworden, en ook had nu en dan herhaling plaats van het reeds in de eene inleiding gezegde in de andere. Een andere opmerking van algemeenen aard, waartoe een nadere beschouwing der inventarissen mij aanleiding geeft, is deze, dat in het oud-rechterlijk archief van de gemeente Vlaardingen de stukken van het begin af aan tot 1811 doorloopend als één geheel zijn beschreven, terwijl bij het oud-archief van de gemeente Vlaardingen verschillende chrono logische afdeelingen zijn aangenomen, eerst de stukken tot 1795, daarna die van dat jaar tot 1803, vervolgens de stukken van 1803 tot 1811 en ten slotte nog een afdeeling, bevattende de stukken van 1811 tot 1813. Algemeen is dit echter niet doorgevoerd, want, zooals in de inleiding wordt opgemerkt, de stukken van de weeskamer zijn als één geheel tot 1811 beschreven en bij de Eerste afdeeling ondergebracht, terwijl hetzelfde plaats had met het tot 1813 doorloopende en bij de vierde afdeeling ondergebrachte „Archief van den Burgerlijken Stand". Op dit laatste kom ik straks nog nader terug; hier is het er mij om te doen er op te wijzen, dat het beter ware geweest, evenals de stukken van de weeskamer, ook alle andere stukken chronologisch doorloopend als één geheel te beschrijven. De veranderingen na 1795, teweeggebracht door de elkaar sedert dat jaar snel opvolgende verschillende regeeringsvormen, waren toch telken male niet anders dan veranderingen in benaming van de regeeringscolleges en de ambtenaren, waaruit deze waren samengesteld. De door de colleges uitgeoefende functies bleven geheel en al ongewijzigd, en de registers, waarin de handelingen dier colleges werden opgeteekend, bleven in de meeste gevallen vóór en na 1795 en vóór en na 1803 dezelfde, zie b.v. nrs. 63, 335 en 407 enz. enz. Minder kwam het voor, dat vóór en na 1811 dezelfde registers in gebruik bleven, hetgeen zeker niet te verwonderen is, wanneer men in aanmerking neemt, dat sedert de invoering van de Fransche rechterlijke organisatie in dat jaar het plaatselijk bestuur, doordat er voor de rechtspraak afzonderlijke van de centrale regeering uitgaande colleges, als rechtbanken en kantongerechten, werden ingesteld, geheel en al van karakter veranderde. In 1811 is er dus alle aanleiding een nieuwe afdeeling te beginnen, maar deze afdeeling behoort m. i. niet meer in den inventaris van het archief van den magistraat van Vlaardingen te worden opgenomen, alleen al hierom omdat de rechterlijke functies van dien magistraat in dat jaar voor goed ophielden, zoodat de afdeeling „Rechtspraak" van dat archief m. a. w. de stukken, thans beschreven in het oud-rechterlijk archief der gemeente Vlaardingen niet verder dan tot het jaar 1811 kan reiken. 29 Ik zeide reeds, dat de vierde afdeeling ook bevat het archief van den Burgerlijken Stand, en wel zoowel de kerkelijke als de gemeentelijke registers van het begin af aan tot het jaar 1813. De stukken van vóór 1811 behooren natuurlijk wel in den inventaris te worden opgenomen, maar dan zoo, dat de „gemeentelijke registers" bij het archief van den magistraat worden ingelijfd, terwijl de „kerkelijke registers" in dien defi nitieven inventaris een afzonderlijk archief, of liever een verzameling van oorspronkelijk tot de verschillende kerkelijke archieven behoord hebbende stukken, die in 1811 in het gemeentearchief gedeponeerd zijn, zullen moeten vormen. Op dezelfde wijze zullen in den definitieven inventaris eveneens als afzonderlijke archieven moeten worden beschreven, het thans in de Eerste Afdeeling tot 1795 beschreven, maar ook, evenals het archief van de weeskamer, tot na dat jaar doorloopende archief van de drie, later de twee-gerechten en de heeren van de wet, als toezicht uitoefenende over kerkelijke en liefdadigheidsinstellingen, en het geheel onder dezelfde om standigheden verkeerende archief van den krijgsraad. Of het nu verder nog aanbeveling zal verdienen, evenals in den voorloopigen inventaris geschied is, ook in den definitieven inventaris afzonderlijke archieven aan te nemen voor onderdeden van den magistraat, als een archief van burge meesters, een archief van thesauriers enz. enz. zal eerst een nadere regeling van de stukken met zekerheid kunnen beslissen. In ieder geval zal men wel hebben te onderscheiden tusschen laatstgenoemde archieven, die onder ééne afdeeling als archieven van den magistraat zullen moeten worden samengebracht, en eerstgenoemde archieven, als dat van den krijgsraad, die met het archief van den magistraat in veel verder verwijderd verband staan. Zeer zeker zal ook afzonderlijk moeten worden beschreven het archief van den ontvanger van de verpondingen, klaarblijkelijk een onder de Rekenkamer van Holland behoorende ambtenaar, wiens archief door omstandigheden in de archiefbewaarplaats der gemeente Vlaardingen is blijven berusten 2). Ziehier enkele opmerkingen van algemeenen aard, die ik mij veroorloof aan den eventueelen bewerker van den definitieven inventaris van de archieven Vlaardingen ter overweging aan te bieden, en die wellicht ook voor bewerkers van inventarissen van andere gemeentearchieven nog eenig nut kunnen hebben. Ik zou aan deze opmerkingen van algemeenen aard zeer zeker nog tal van opmerkingen betreffende de afzonderlijke nummers van den inventaris kunnen toevoegen; maar ik wil voor heden van onzen J) In geen geval zal een afzonderlijk archief van den secretaris moeten worden aangenomenin den voorloopigen inventaris komt dit in de Eerste Afdeeling wel voor, maar waarom dan ook niet in de volgende afdeelingen? 2) Over een dergelijk archief uit Schiedam zie men de, sedert ik het boven staande schreef, verschenen Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven over 1912. blz. 42 vlg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1913 | | pagina 20