20 Van minder gewicht, maar toch niet juist, schijnt mij ook het stelsel, door den bewerker gehuldigd, om zoo hij meer exemplaren van hetzelfde charter te beschrijven heeft, hun elk een eigen nummer te geven, en toch de in een cartularium voorkomende afschriften niet te nummeren, noch in deze noch in de tweede lijst. Men zie b.v. de nos. 1924, 1925 en 1926, drie exemplaren van hetzelfde charter, waarvan een vierde voorkomt in het eerste cartularium. Waarom aan dat laatste ook niet een eigen nummer gegeven, of wat mij juister schijnt alle vier exemplaren onder één nummer bijeengevoegd? Maar welke is eigenlijk de verzameling, die de heer Verkooren op zich genomen heeft te beschrijven? Welke is haar aard? Ook hieromtrent tasten wij in het duister; de inleiding zegt alleen, dat het de charters en cartularia van Brabant, vereenigd met Limburg en de landen van Overmaze, zijn. Maar of daaronder alleen verstaan moeten worden de charters, die van ouds tot het archief der hertogen van Brabant behoorden, dan wel of er er zijn groote voorbeelden voor, al zijn er groote leeringen tegen ook later door koop of schenking voor het Algemeen Rijksarchief te Brussel verworven charters mede zijn vermengd, de heer Verkooren deelt het ons niet mede. Hij dankt alleen „M. Hubert Nelis, qui nous a signalé bon nombre de chartes". Waren dat origineele charters, die in verschillende andere verzamelingen van het Algemeen Rijksarchief zijn opgeborgen, of wordt door den bewerker alleen bedoeld, dat de heer Nelis hein heeft aangewezen, waar enkele der door hem beschreven oorkonden gedrukt zijn? Ook hier geen antwoord. In elk geval bevat de door den heer Verkooren beschreven verzameling niet alleen de charters, die vroeger in de charterkist van Brabant bewaard zijn, maar ook tal van quitanties, die bijlagen van de rekeningen der ontvangers van Brabant zijn geweest en dus eene geheel andere plaats in het archief behooren in te nemen. Wat de regesten zeiven betreft, zij zijn, voor zoover men dat kan beoordeelen zonder de stukken zelf te vergelijken, zorgvuldig bewerkt, wellicht ietwat te uitvoerigmaar bij de groote meerderheid der oorkonden, die niet gedrukt is, schaadt die uitvoerigheid niet. Een ongelukkig gebruik schijnt het mij al de eigennamen in den meest modernen vorm weer te geven, en alleen waar daartoe eene bijzondere aanleiding was, den oor- spronkelijken vorm tusschen haakjes er aan toe te voegen. Daarbij heerscht natuurlijk heel wat willekeurBerch wordt Berg, Rover wordt Roover etc. In den index tot het eerste deel zijn echter alle oorspronkelijke vormen van eigennamen opgegeven, ook al zijn zij in het regest zelf niet opge nomen. Dit geschiedt echter slechts „exceptionnellement" in den index tot het eerste deel, en dat alleen omdat het hier de oudste origineele charters betreft. De liefde tot het cijfer 100 of een veelvoud er van heeft gemaakt, dat die oudste origineele charters, wier eigennamen in den oor- 21 spronkelijken vorm verdienen te worden bewaard, tot 14 Augustus 1338 doorloopen. Aan het hoofd van elk regest wordt de datum (met de plaats van uitgifte) eerst in den vorm van het oorspronkelijke, daarna in modernen vorm afgedrukt, terwijl onder het regest de zegels worden opgegeven en die, welke bewaard gebleven zijn, worden beschreven. Hoe nuttig en nauwkeurig die beschrijvingen ook zijn, ik had ze liever in eene afzon derlijke, alphabetisch geordende lijst bijeen gezien. Nu ontmoet men telkens aan den voet van een regest voor het zegel eene verwijzing naar eene reeds vroeger opgenomen beschrijving er van. Gelukkig komt de index, die zeer goed is, aan de door mij aangeduide bezwaren in vele opzichten tegemoet. Behalve de beschrijving van de zegels is aan elk regest nog toegevoegd eene opgave, waar het oorspronkelijke stuk is gedrukt. Enkele toelichtende noten zijn aan de beschrijving toegevoegd. Zij hadden m. i. talrijker en vollediger kunnen zijn. Ik wijs b.v. op nr. 7, waar van zeker stuk wordt aangetoond, dat de datum dien het draagt, 3 November 1203, niet juist kan zijn. Het stuk wordt nu zonder meer gebracht tot 3 November 1200, zonder dat echter wordt uitgelegd, waarom het jaartal 1203 juist in 1200 verbeterd wordt. Opgegeven wordt, dat het stuk ook is afgedrukt bij Kluit maar verzuimd wordt er op te wijzen, dat Kluit uitvoerig heeft betoogd, waarom het stuk juist tot 1200 moet worden teruggebracht (o.a. ook omdat het dien datum in een afschrift in een der Hollandsche cartularia, op het Haagsche Rijksarchief aanwezig, voert). Hoewel dus deze publicatie mij niet in allen deele bevredigt, wil ik toch geenszins den indruk wekken, alsof ik het vele goede en nuttige, dat ons hier geboden wordt, niet waardeer. Deze lijsten bevatten tal van belangrijke gegevens, zoo voor de geschiedenis van Brabant als voor die van de aangrenzende provincies, waaronder ook Holland en Gelderland behooren, en men heeft den heer Verkooren dankbaar te zijn voor de groote moeite, die hij zich gegeven heeft om eene belangrijke verzameling, die in het Algemeen Rijksarchief te Brussel verscholen lag, voor het weten schappelijk publiek toegankelijk te maken. Dat is een voorbeeld, dat tot navolging moge prikkelen. Den Haag, September 1913. R. FRUIN.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1913 | | pagina 16