18
ibid: Adriaan van Rietwijk wiert anno 1554 vermeit als oom van
Cornelis van R. Willems soone, volgens 't leenregister van
Egmont, geteekent C fol. 46 recto. Hij wert ook vermeit als
oom van Dirk v. R. Willems soone, priester anno 1504, libr. C
fol. 9 recto.
bl. 1070: Dirk van Rietwijk, priester en canonik van de collegiale kerk
van St. Catharijne tot Egmont op den Hoef anno 1507, vol
gens tuyge van 't leenregister van Egmont, lib. C fol. 17 recto.
fol. 1071: Ysbrant van Rietwijkverhief 't leen van Wimmenum
den 18 September 1574, lib. G fol. 21 recto.
Het blijkt, dat er hier geen sprake is van de leenregisters der abdij,
maar van die van het huis van Egmond.
Kan een onzer archivarissen mij ook zeggen, of bedoelde registers
nog bewaard zijn en, zoo ja, waar? Hij zal daarmede ten zeerste ver
plichten
Dr. HENRI OBREEN.
Boekbespreking.
Inventaire des archives de la Belgique. Chartes et cartulaires
des duchés de Brabant et de Limbourg et des Pays d'Outre-Meuse,
par Alphonse Verkooren. Première partie. Tomes IerIV (19101912).
De heer Alphonse Verkooren, de bewerker van deze omvangrijke
regestenlijst, heeft het zijn recensenten niet gemakkelijk gemaakt, niet
omdat hij hun vier dikke deelen, bevattende 2900 regesten, tegelijk voor
zet, want daaraan is hij onschuldig: het eerste deel verscheen al in
'1910 maar wel, omdat hij aan zijne lezers alle inlichtingen omtrent
het plan van zijn werk onthouden heeft. Er blijkt zelfs niet, of met deze
vier deelen het werk compleet is, dan wel of er nog vier of meer deelen
zullen volgen. Vat men het eerste artikel van het Koninklijk besluit van
17 Juli 1834, waarop de publicatie van alle Belgische archief-inventarissen
van Rijkswege steunt en dat dan ook aan het hoofd van elke uitgave staat
afgedrukt, a la lettre op, dan zou men tot de conclusie moeten komen,
dat het werk gereed is; want dat artikel zegt, dat „les inventaires
seront, au fur et a mesure de leur confection, publiés aux frais du Trésor".
Dat men met de verschijning der eerste drie deelen heeft gewacht, totdat
ook het vierde was afgedrukt, schijnt er eveneens op te wijzen, dat met
dat vierde deel het werk voltooid is. Aan de andere zijde is echter niet
helder, waarom men de regestenlijst juist met 28 Januari 1372 geen
époque makende datum in de geschiedenis van Brabant, voor zoover ik
weet, afsluit; de bedoeling is blijkbaar veeleer geweest, in elk deel een
19
rond getal regesten op te nemen, in het eerste deel 500, in het tweede
750, in het derde ook 750 en in het vierde 900. In den twee bladzijden
grooten Avant-propos, dien de heer Verkooren aan zijne regesten
lijst doet voorafgaan, wordt alleen het volgende gezegd „L'inventaire des
chartes et des cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des
pays d'Outre-Meuse se composera de deux parties distinctes, se
complétant l'une l'autre. La première partie comprendra, rangées dans
l'ordre chronologique absolu, les analyses des chartes originales ou vidimées,
qui toutes sont mises sous enveloppes et conservées dans des cartons."
Is het dus de bedoeling alle origineele charters te beschrijven tot de ver
overing der Zuidelijke Nederlanden door de Fransche republiek toe? Dan
staan ons nog heel wat deelen te wachten, en dan is het ook te begrijpen,
dat men deze vier deelen al vast verspreid heeft en niet gewacht, totdat
het geheele werk compleet isde zolders van den heer Hayez, „imprimeur
des académies royales de Bruxelles", zouden anders licht zijn doorgezakt!
Hetzelfde ouderwetsche karakter, dat zich verraadt in deze levering
van een zeker veelvoud van honderd regesten per jaar, openbaart zich ook
elders. Zoo reeds dadelijk in de onderscheiding tusschen de origineele
charters, die tot de eerste afdeeling, waarvan thans vier deelen verschenen
zijn, en de in de cartularia afgeschreven oorkonden, die in eene tweede
afdeeling zullen worden beschreven, voor zoover de beschrijving der origi-
neelen niet reeds in de eerste is opgenomen. Hier wordt dus de opvatting
gehuldigd, dat een origineel charter voor den historicus betrouwbaarder
is dan een afschrift in een cartularium. Nu moge dit waar zijn voor oor
konden, die later zijn ingeschreven, bij de groote meerderheid, die tegelijk
met de uitvaardiging in het cartularium werd geregistreerd, is de betrouw
baarheid van dat afschrift zeker niet minder dan die van het bezegelde
stuk, en veel grooter dan die van losse afschriften op perkament, die de
heer Verkooren wel in zijne eerste afdeeling heeft opgenomen (zie b.v.
nos. 1247 en 1249). Maar ook afgezien daarvan, ware eene opneming
van alle oorkonden, onverschillig hoe zij bewaard gebleven zijn, in ééne
lijst wenschelijk geweest. Nu zal de onderzoeker telkens de twee lijsten
moeten raadplegen, wil hij weten, of hij zeker stuk vinden kan of niet.
En nu meene men niet, dat deze regeling, hoe lastig ook voor hen,
die de verzameling willen raadplegen, althans voor den bewerker dit prak
tische voordeel heeft, dat hij eerst de beschrijving der origineele charters
geheel voltooien en in druk uitgeven kan, vóór hij zich aan de bestudeering
der cartularia te wijden heeft, neen, die cartularia heeft hij allen al moeten
doorzoekenwant bij de oorkonden, die hij in zijne eerste afdeeling reeds
beschreven heeft, teekent hij aan, zoo zij ook in een of meer cartularia
zijn afgeschreven. Zelfs het tijdelijke nut, dat de splitsing voor den be
werker had kunnen hebben, gaat op die wijze te loor.