12
betreuren hem en wij staren hem na met weerrtoedig verlangen, maar niet
minder met dankbaarheid en met hartelijke waardeering voor alles, wat
hij heeft verricht. Droeviger is het heengaan van Bos, die stierf in den
opgang van een veelbelovend leven. Ook hij werd veel bemindalge
meen wordt zijne zeldzame dienstvaardigheid geroemd, zijne onverpoosde
toewijding aan de belangen van anderen. Onder die toewijding heeft de
omvang van zijn eigen werk natuurlijk geleden, en voor onze vereeniging
zelve heeft hij ook slechts korten tijd werkzaam mogen zijn. Maar toch
waardeeren wij dankbaar, wat ook hij in zijn kort en ziekelijk bestaan
heeft verricht, zoowel voor de wetenschap als voor het archiefwezen.
Een geheel andere toon voegt ons, wanneer wij de gevallen herdenken
in het leven onzer beide nestoren, Nanninga Uitterdijk en Gonnet.
Beiden hebben in het afgeloopen jaar een gedenkdag gevierd en zijn met
geestdrift gehuldigd voor alles, wat zij in hun lange leven hebben verricht
voor het Nederlandsche archiefwezen. Gaarne en met overtuiging plaatsen
wij ons thans in den kring der betoogers en voegen onze hulde bij de
hunne, dankbaar voor hetgeen deze twee hebben tot stand gebracht,
dankbaar vooral, dat zij ons nog niet verlaten
Eén persoon uit onzen kring wil ik ten slotte nog een woord van
gelukwensch toespreken: het is ons medelid Joosting, die na zoo lange
en zoo bijzonder gelukkige toewijding aan het Drentsche archief, thans
onverwachts nieuwe banden heeft geknoopt met Groningen, als privaat
docent aan hare universiteit en als hoofd van haar archief. Moge zijne
werkzaamheid in de groote en oude stad even voorspoedig en vrucht
dragend zijn, als zij is geweest in het kleine gewest!
S. MULLER Fz.
Koninklijk besluit van 25 Juni 1913, no. 41, tot aanvulling
van het Koninklijk besluit van den 16den Januari 1904, no. 30,
regelende
de overbrenging van de archieven der Departementen van
Algemeen Bestuur vóór 1831 naar het Algemeen Rijksarchief.
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van
21 Juni 1913, No. 1949, afdeeling Kunsten en Wetenschappen;
Gezien Ons besluit van 16 Januari 1904, No. 30;
13
Hebben goedgevonden en verstaan
a. aan artikel 1 van dat besluit als voorlaatste alinea toe te voegen
als volgt: „3^ de vóór 1831 naar een Departement van Algemeen Bestuur
„overgebrachte archieven en de van voor 1831 dagteekenende gedeelten
„van archieven, die later naar een Departement van Algemeen Bestuur
„zijn overgebracht''
en in de laatste alinea van dat artikel achter de woorden: „Indien
„zoodanig Departement" te voegen de volgende woorden„of de instelling,
„waarvan het archief naar een Departement is overgebracht."
b. de 2e alinea van artikel 3 te lezen als volgt„Op hun verlangen
„zullen de tot een onderzoek benoodigde stukken aan hen tegen re?u
„worden afgegeven, echter niet langer dan voor een maand, welke termijn
„telkens op hun verzoek voor denzelfden tijd kan worden verlengd. De
„Algemeene Rijksarchivaris is bevoegd hun in plaats van het stuk zelf een
„gecollationneerd afschrift of eene photographie ervan af te geven."
Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering
van dit besluit.
Het Loo, den 25 Juni 1913.
(get.) WILHELMINA.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) Heemskerk.
In Memoriam mr. P. G. Bos.
11 Mei 1877—14 Mei 1913.
Er zijn, nu ik mij zet om voor ons tijdschrift een woord van gedach
tenis aan Bos te schrijven, reeds enkele maanden verloopen, sedert wij
hem in zijn geliefde geboortestad grafwaarts brachten. En het lijkt mij of
de schroom, die mij telkens beving als ik mij van deze opdracht, welke
mij toch lief is, kwijten wilde, door den tijd eer grooter geworden is dan
verminderd. Is het misschien, omdat het beeld zuiverder van lijn is ge
worden, dan in die eerste dagen, toen het verlies ons toch nog tè plotseling
had overvallen, ook al had zijn maandenlang hopeloos ziekbed hen, die
hem nastonden, daarop wel voorbereid? Het is, alsof dat rustiger beeld
ons nog dieper doet gevoelen hoe groot werkelijk het verlies is, niet
slechts van den fijnen geest en den scherpzinnigen geleerde, maar ook,
en vooral, van den hartelijken en getrouwen vriend.
Toch zal het niet over den vriend kunnen en behoeven te zijn, dat
ik schrijf. Niet velen hebben geweten, welk een schat van fijn gevoel en
hartelijkheid, welk een rijke bron van warmte verscholen waren, of moet