10
het archief van Amsterdam. Wij allen waardeeren Amsterdam's interes
sante en pittoresque St. Antonies-poortmaar aan een eenigszins omvangrijk
archief biedt eene poort, al is zij door hare geïsoleerde ligging brandvrij,
toch met hare kleine ronde torentjes in den regel eene treurige en ondoel
matige bergplaats. Dat de hoofdstad des Rijks thans, naar het voorbeeld
van Rotterdam, Den Haag, Utrecht en eerlang ook Groningen, voor hare
archiefschatten eene eigene ruime woning heeft willen stichten, dat waar
deeren dus wij allen en juichen wij van harte toe. Inderdaad, het in
richten van oude gebouwen voor archieven en musea is eene onderneming,
die, hoe sympathiek en aantrekkelijk ook, toch hare zéér bedenkelijke zijde
hebben kan! Althans wat wij vernemen van de jongste uitbreiding der
fraaie archieflokalen in de Middelburgsche abdij, geeft wel aanleiding tot
de vrees, dat de belangstelling voor dit schoone monument ditmaal buiten
verhouding grooter is geweest dan die voor het hoogst belangrijke archief
zelf. Verdrietig zeker, maar toch niet zóó verdrietig als de allernieuwste
gebeurtenis op ons gebied, nu men tegelijk het eerbiedwaardige Binnenhof
sloopt en voor de archieven de donkere kelders van het nieuwe gebouw
bestemt!
Het lijvige verslag over ons reeds bijna vergeten archiefcongres te
Brussel is eindelijk verschenen. En op verzoek van het comité is uw
onderdanige dienaar met den heer Fruin aangewezen, om eenig deel te
nemen aan de voorbereiding van het volgende congres, eene taak, die
wij gaarne hebben aangenomen in de overtuiging, dat zij wel niet bijzonder
zwaar zal zijn.
Eene commissie, door de Engelsche regeering uitgezonden, om, met
het oog op de organisatie van het Engelsche archiefwezen, de ordening
van verschillende Europeesche archieven te bestudeeren, heeft in den loop
van het jaar ook verscheidene Nederlandsche archieven bezocht. Zij heeft
over hare bevindingen een zeer belangrijk verslag uitgebracht, waarvan
Mej. Moquette in ons orgaan een breed overzicht heeft gegeven.
Ik kom tot de eigene werkzaamheid onzer vereeniging. De arbeid
der commissie uit ons midden, die zich heeft beziggehouden met het
bestudeeren van de positie der gemeente-archivarissen, heeft eindelijk in
het afgeloopen jaar geleid tot een definitief resultaat. Na lange onder
handelingen is uw bestuur het eindelijk met de commissie eens geworden
over de redactie van verschillende bijzonderheden, en toen zijn de aange
nomen conclusies met het toelichtende rapport aan de gemeentebesturen
toegezonden. Het moet echter erkend worden, dat de oogst van ontvangen
antwoorden niet zeer bevredigend is.
Eene nauwverwante aangelegenheid is door uw bestuur in het afge
loopen jaar behartigd: in een adres aan de Tweede Kamer heeft het hoofd
bestuur van den Nederlandschen bond van gemeente-ambtenaren betoogd,
11
dat de bij de ingediende wetsontwerpen over de pensioensregeling der
gemeente-ambtenaren en hunne weduwen en weezen gestelde voorwaarden
om in het genot te komen van pensioen, bijzonder bezwarend zijn. Uw
bestuur heeft gemeend, zich in het belang der gemeente-archivarissen bij
dit adres te moeten aansluiten.
Tot uw bestuur werd in het afgeloopen jaar een verzoek om erkenning
en om goede correspondentie gericht door niet minder dan twee zuster
verenigingen. Want nagenoeg tegelijkertijd zijn onlangs opgericht eene
vereeniging van Nederlandsche bibliothecarissen en eene vereeniging van
Nederlandsche bibliotheek-ambtenaren wel bijna des Guten zuvielNatuurlijk
hebben wij aan beide besturen gaarne een toestemmend antwoord op hun
verzoek gegeven; maar wij betreuren toch het conflict, dat uit de beide
verzoeken blijkt. Want deze tweespalt moet schadelijk zijn voor de
belangen, die de beide jonge vereenigingen nastreven; en ook voor ons
is het bezwaarlijk geworden, een eenigszins sterken band met eene der
beide aan ons nauw verwante organisaties te knoopen, nu de concur-
reerende zustervereniging daarin allicht reden zou zien tot eenige geraakt
heid. Gelukkig mogen wij ons zeiven prijzen, bij wie zulk een noodlottige
wedijver onbekend is!
De vereeniging van bibliotheek-ambtenaren heeft intusschen reeds een
levensteeken gegeven door de uitgaaf, een paar weken geleden, van een
Gids der Nederlandsche bibliotheken. Een feit, dat dadelijk onze nauwe
verwantschap allerduidelijkst in het licht stelt; want juist in onze vorige
vergadering hebben ook wij eene commissie benoemd tot het samenstellen
van een gids der Nederlandsche archieven. Deze commissie heeft het
door haar wenschelijk geachte werkplan onlangs uiteengezet in een rapport
aan het bestuur; volgens dit plan zal het boekje veel dieper opgevat
worden dan onze jongste zuster het werk behandeld heeft. Het zal natuurlijk
ook vrij wat meer tijd vorderen; maar in ons volgende jaarverslag zal
toch zeker niet alleen vermeld kunnen worden, dat het belangrijke werk
op touw is gezet, maar denkelijk ook wel, dat het reeds een goed eind
gevorderd is. Bijzonder zal ons dit verheugen, wanneer wij ons her
inneren, hoe de ondernemingen, door onze vereeniging in de laatste jaren
op touw gezet, steeds geleid hebben tot een weinig bevredigend resultaat.
Ik kom ten slotte tot onze persoonlijke lotgevallen. En allereerst moet
ik dan het tweetal mannen gedenken, die, vereenigd in het leven, thans
door het lot ook vereenigd zijn in den dood onzen voorzitter en onzen
secretaris, Feith en Bos. Feith, een der oprichters onzer vereeniging, een
der verdienstelijkslen van ons corps en zeker de meest geliefde onder de
leden, is heengegaan in de volle kracht van het leven, algemeen betreurd
maar hij is niet van ons gescheiden zonder ons de welsprekende getuigen
na te laten van zijne bekwaamheid en van zijn bijzonderen ijver. Wij