8
leedwezen, want als de bladen deze zaak, die in zoo ruime kringen aan
dacht trekt, behandelen, dan spreken zij met volharding van „eene archief-
questie", alsof de onregelmatigheden, die hier ter sprake komen, verband
zouden houden met het beheer van een archief qua talis. En de advocaat
van den beklaagde schijnt de zaak nog verergerd te hebbenimmers als
de bladen waarheid spreken, zou hij goedgevonden hebben te kennen te
geven, dat zekere geheimzinnige wanorde eigenlijk de rechte wetenschap
pelijke ordening zou zijn, die een archivaris aanbrengt en begeert. Welnu,
beide beweringen wil ik tegenspreken, met nadruk tegensprekenwant zij
werpen smetten op ons vak. Dit is geene archief-questie, maar eene
comptabiliteits-questie, die zich in eiken tak van beheer volmaakt even goed
zou kunnen voordoen als in een archief. En dat de door ons begeerde
ordening van een archief aan buitenstaanden chaotisch zou schijnen, dat
is al werd het wel met de beste bedoelingen beweerd, stellig eene onge
rijmdheid. Nergens meer dan juist in een archief is strenge en stipte
orde doelmatig, noodzakelijk; het aanbrengen en handhaven dier orde is
zelfs de bestaansreden van den archivaris. Ten volle houd ik mij dan
ook overtuigd, dat in verreweg de meeste Nederlandsche archieven zulk
eene orde heerscht of althans bezig is geleidelijk te ontstaan. Ware het
anders, het zou eene schande zijn voor onze archieven en eene aanklacht
van dé regeering zelve, die niet had toegezien om dit resultaat te voor-
Maar niet alleen met leedwezen, ook met schroom nader ik de Bossche
zaak, met eerbiedigen schroom, als ik denk aan alles, wat zij reeds sedert
jaren heeft doen lijden, misschien niet geheel onverdiend, maar
stellig toch buiten alle verhouding tot de gebleken onregelmatigheden.
Wij allen hebben geleefd in het vertrouwen, dat de rechtbank met ruimen
blik zou hebben ingezien, dat (het woord is van den Algemeenen rijks
archivaris) in deze treurige zaak de billijkheid volkomen tot haar ree t
diende te komen, niet minder dan het strenge recht. Wij allen hebben
ook gevoeld, diep gevoeld, dat hier, waar de beklaagde er geen oogenbhk
aan gedacht heeft om zich zeiven te verrijken of den staat te benadeelen,
er aanleiding kon zijn tot eene besliste administratieve terechtwijzing, maar
geenszins tot eene straf; want deze beklaagde, wiens goede trouw (in
ruimen zin genomen) ieder oogenblik bleek, was naar ons aller overtui
ging geen schuldige, die eene crimineele veroordeeling verdiende. Wij
hebben dit gevoeld, niet alleen door overwegingen van collegialiteit: alle
Nederlandsche hoofdambtenaren hebben deze merkwaardige procedure
aevolgd met bijzondere aandacht. En nu de ingewikkelde zaak voorloopig
ten einde is, mag de groote massa van hen wel zeker met gerustheid het
hoofd opgeheven houden; maar stellig zullen toch velen onder hen zich
ook met deernis bewust zijn geworden, dat slechts hij, die zonder zonde
9
is, een steen mag werpen op dezen ongelukkige, die, in bijzonder nroeielijke
omstandigheden geplaatst, zijn gemis aan ervaring en aan beleid zóó zwaar
heeft moeten boeten. En wie, ambtenaar of niet, zal de positie van den
aangeklaagde, al is hij ook niet onberispelijk gebleken en al is hij thans
gevonnist, toch niet veel begeerlijker achten dan die van den aanklager,
die vrij uitgaat maar die zich zeiven gevonnist heeft door te verdwijnen?
Eene vraag, die de Bossche zaak heeft doen rijzen, dien ik hier te
bespreken. Toen het nog onzeker was, of het tot eene vervolging komen
zou, heeft de regeering gemeend, door eene verplaatsing van rijksarchi
varissen een einde te kunnen maken aan enkele min wenschelijke toe
standen in Den Bosch en eldersmen beweert, dat nog andere verplaat
singen overwogen zijn. Doch de maatregel, zooals hij werd uitgevoerd,
was niet naar den zin van alle betrokkene personen, en ten slotte is hij
weder ingetrokken. Maar de regeering heeft zich toch uitdrukkelijk het
récht gevindiceerd, om in het belang van den dienst te besluiten tot het
verplaatsen van ambtenaren, ook tegen hunnen wil. De zaak is
ernstig, en ieder onzer heeft beseft, dat hij, als dit regel werd, ieder
oogenblik buiten zijne schuld zou blootstaan aan een ernstig gevaar; ook
uw bestuur heeft zijne bezwaren aan de regeering kenbaar gemaakt. Thans
wil ik daarover niet uitweidenwij mogen vertrouwen, dat de regeering
van dit recht, indien het werkelijk bestaat, uiterst spaarzaam en slechts bij
gebleken noodzakelijkheid zal gebruik maken.
Maar het verplaatsingsbesluit op zich zelf heeft, afgezien van deze
rechtsquestie, mij en zeer velen onzer van harte verheugd. Want wel is
het zeker, dat een archivaris, die jarenlang in een archief in ondergeschikte
betrekking gearbeid heeft, gewoonlijk ook het meest geschikt is, om later
dit depot te beheeren; maar niet minder zeker schijnt het mij, dat een
ander, die elders dezelfde ervaring heeft opgedaan, toch dikwijls door de
richting zijner studiën en door persoonlijke qualiteiten voor diezelfde taak
nog geschikter kan zijn. Immers thans kan door het toevallig ontstaan
eener vacature, later door de geregelde toepassing der geleidelijke bevor
dering een mediaevist levenslang aan het hoofd gesteld worden van een
depot, dat belangrijk is voor handels- of koloniale geschiedenis, een
kerkhistoricus geroepen worden, om altijd rechterlijke archieven te ordenen,
en een persoon, door zijn aanleg bestemd voor detailwerk, geplaatst
worden in eene betrekking, waar een ruime blik en een krachtig talent
van organisatie vereischt worden. Ik erken, dat verplaatsingen gevaarlijk
zijn en slechts met groote behoedzaamheid gedaan behooren te worden
maar dat zij nu en dan gedaan worden, is dikwijls een ware zegen,
zoowel voor de archieven als, welbegrepen, ook voor de archivarissen
zeiven.
Een heugelijk feit heb ik te vermeldende aanstaande verhuizing van