8 om eenige oogenblikken hierbij stil te staan. De vergadering gold in hoofdzaak twee punten: 1. de behandeling van het prae-advies in zake eischen voor eene academische opleiding tot een wetenschappelijke archief betrekking, 2. de behandeling van het rapport der commissie van enquête omtrent de positie der gemeente-archivarissen met de daaraan verbonden voorstellen. Over beide punten is eene prettige en levendige gedachten- wisseling gevoerd en de gestelde conclusiën zijn ten slotte (men leze daar over het in het Archievenblad, blz. 145 en vlg., opgenomen verslag der ver gadering), van het eerste punt met bijna algemeene, van het tweede met algemeene stemmen aangenomen. Zijn wij daarmede een eind verder gekomen? Zijn wij daarmede klaar? Ja en neen. Onze meening, die van deskundigen en belangheb benden, is daarbij vastgesteld en wij hebben haar kenbaar gemaakt, wat punt 1 betreft, aan de literarische en juridische faculteiten onzer universi teiten. Wat punt 2 betreft, wij zullen haar kenbaar maken aan Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zaken, de Gedeputeerde Staten der provinciën en aan de geraadpleegde gemeenten. Maar klaar zijn wij daarmede aller minst. Voor beide punten, vooral ter verwezenlijking van de wenschen omtrent punt 2, vrees ik, zal het noodig zijn elkander nog herhaaldelijk toe te roepenfrappez, frappez toujoursen ons daarbij te herinneren, dat, al mogen wij op eene verbetering van denkbeelden omtrent het nut en de beteekenis van oude archieven, op eene vermeerderde waardeering van onze werkzaamheden in de laatste kwarteeuw met dankbaarheid terug zien, wij nog niet den eindpaal hebben bereikt. Te dikwijs nog stuiten wij op gewilde, doorgaans echter ongewilde onkunde omtrent het groote belang, dat eene corporatie heeft bij de goede verzorging en de gemakke lijke raadpleging van hare „oude papieren", veelal de kenbron harer rechten en verplichtingen. Ge voelt waarheen mijn gedachtengang mij onwillekeurig voert. Naar Zwolle. De Zwolsche kwestie. Het woord is op weg een cliché te gaan worden. De kwestie verschijnt zoo nu en dan na tusschenpoozen van jaren, doch telkens in gevarieerden vorm, in onze dagbladen. Ook in het voorjaar van 1909 is zij weder te voorschijn gekomen, aanvankelijk in een geschil tusschen den rijksarchivaris in Overijssel en den bij hem in het rijks gebouw gastvrijheid genietenden ambtenaar bij het Zwolsche gemeente archief. Dat geschil is een muis met een langen staart geworden. Reeds had ik voor dit verslag aan U een geschiedverhaal opgesteld, houdende eene objectieve uiteenzetting van deze zoo geruchtmakende kwestie. Maar ziet, nu vijf dagen geleden verscheen het jongste nummer van ons Orgaan, bevattende o. m. een uitvoerig relaas van dit geschil van de hand van onzen ijverigen redacteur. Ik acht mij niet verantwoord Uwe verveling op te wekken door op nieuw te vertellen, wat ge even 9 vóór Uwe reis herwaarts in een duidelijk en naar waarheid opgesteld vertoog hebt gelezen. Ik wensch evenwel de houding van Uw bestuur in deze zaak met een enkel woord te verklaren. Wij toch hebben gemeend ons van inmenging in deze kwestie te moeten onthouden, zoolang deze in hoofdzaak tusschen het Rijk en de gemeente Zwolle werd gevoerd en ook het persoonlijk element daarin een zekere rol speelde. Toen evenwel eenige weken geleden de zorg voor het archief zelve in het gedrang dreigde te komen, toen hebben wij ons geroepen geacht in een adres aan den Raad der gemeente Zwolle voor de belangen van het archief dier stad op te komen. Wat wij in dat adres hebben betoogd, is U bekend. Wij hebben ten slotte den Raad verzocht om tot ontbinding van het contract met het Rijk in zake het oud-archief niet over te gaan, dan nadat door B. en W. voorstellen aan den Raad zijn gedaan tot volkomen en duurzame verzekering van dat archief. De gemeenteraad van Zwolle is aanvankelijk, zij het dan ook met eene kleine meerderheid, met ons meegegaan. Hij besloot op 1 Mei j.l. 1 B. en W. te machtigen tot eene ontbinding van de overeenkomst tusschen Rijk en Gemeente betreffende de bewaring van het oud-archief der gemeente over te gaan, zoodra door den Raad nader zal zijn beslist over de plaats, waar tijdelijk en blijvend het oud-archief zal dienen te worden bewaard, tenzij nog eenige weg mocht gevonden worden om de bestaande moeilijkheid in overleg uit den weg te ruimen; 2°. B. en W. uit te noodigen omtrent het beheer van het oud-archief, dat onder een wetenschappelijk ontwikkeld deskundige dient te staan, voorstellen te doen. Of de voorstellen, welke B. en W. naar aanleiding van dit besluit den Raad hebben voorgelegd, wel volkomen in overeenstemming zijn met de bedoeling, welke aan het besluit van 1 Mei 1911 ten grondslag hebben gelegen, mag redelijker wijze worden betwijfeld. Van eenige poging tot overleg met het Rijk blijkt niets. Eene blijvende overbrenging van het oud-archief van de Sassenpoort naar het stadhuis en eene verandering, in hoofdzaak in titel, niet in werkzaamheden, van den archiefklerk, is zeker niet de bedoeling geweest. De Zwolsche gemeenteraad heeft dan ook drie langdurige zittingen noodig gehad om over die voorstellen van B. en W. van gedachten te wisselen. Het eindresultaat is verrassend na de voor- loopige beslissing van 1 Mei. Het contract tusschen Rijk en Gemeente wordt ontbonden, zonder dat pogingen tot nader overleg met het Rijk zijn ingesteld, de oude archieven der stad Zwolle keeren van de Sassen poort naar het stadhuis terug, over het beheer van de archieven door den ambtenaar der gemeente, den veelbesproken archiefklerk, zal een onder zoek door deskundigen worden ingesteld. Waarlijk, eene in menig opzicht bedroevende beslissing. Ik zoek

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 9