Toespraak van den Voorzitter. Een veelbewogen jaar ligt voor onze Vereeniging, nog meer voor ons archivarissen, achter ons. Dat is reeds begonnen op onzen nieuw jaarsdag, aan het einde onzer vergadering in de stemmige raadzaal te Gouda. Mr. Muller, sedert 1893 onze voorzitter en leidsman, stelde de in onbezorgdheid voortlevende archiefambtenaren aldaar plotseling voor het, naar het bleek onwrikbaar vastgezette besluit, den presidentshamer niet langer te willen voeren. Hij verlangde naar eenige rust. En wie onzer zoude den werkzamen en waakzamen man, den onvermoeiden geest, den talentvollen leider, niet eenige rust gunnen, wanneer hij daarnaar vraagt? Wij weten toch te goed, dat het „repos ailleurs" zijn devies blijft en dat die vrijwillig aan zich zelf opgelegde rust ten slotte onze Vereeniging en de wetenschap ten goede zal komen. Maar wij hebben onder onverdeelde instemming met de hartelijke woorden van dank en hulde, door onze buitengewone leden Gratama en Sassen namens ons allen gesproken, onzen scheidenden voorzitter tot eerevoorzitter onzer Vereeniging geproclameerd. Ik zeg daar: scheidenden voorzitter. Die uitdrukking is echter niet volkomen juist, want wij hebben er voor gezorgd, dat er van scheiden geen sprake zal zijn. Wij hebben het allen op den hoogsten prijs gesteld, dat hij, die officieel en in werkelijkheid de primus inter pares is, aan onzen wensch, toch in het bestuur zitting te blijven nemen, heeft gevolg willen geven. Ik vraag U, noemt mij een tweede voorbeeld van een eerevoorzitter, die bevoegd en gerechtigd den presidentszetel te bezetten, zich tevreden stelt met de bescheiden hoekplaats van vicarius of ambteloos lid van het bestuur. Hem moet het „salus societatis suprema lex" wel tot diepe overtuiging zijn geworden. De keuze van een nieuwen voorzitter viel der vergadering niet moeilijk. Mr. Fruin bleek de aangewezen man en verklaarde zich bereid het hem opgedragen ambt gaarne te aanvaarden. Evenwel zijn imperium had slechts tot levensduur het '/34 deel van dat zijns voorgangers. Reeds na twee maanden riep de gemeenteraad van Amsterdam onzen nieuwen voorzitter tot den professoralen werkkring. Cedit charta togae. Dat evenwel de nieuwe hoogleeraar zijn bijna 25-jarig verblijf in de archief wereld nooit zal verloochenen, blijkt reeds voldoende uit titel en inhoud 7 van zijne inaugureele rede, op 14 November 1910 in de Amsterdamsche aula uitgesproken. En hoe zoude het ook anders kunnen? Er zijn onder ons weinig collega's, wier kunde en ijver in vergelijking mogen komen met die van Mr. Fruin. Raadpleegt de lijvige inventarissen van te Utrecht en te Middelburg berustende archieven door hem uitgegeven, zij spreken U van groote werkkracht, nauwgezetheid, strenge logica en consequente toepassing van beginselen. En gij, leden onzer Vereeniging, gedenkt met dankbaarheid wat Mr. Fruin als bestuurslid gedurende ruim tien jaren voor ons is geweest. Hij was onze secretaris, onze voorzitter, nmar bovenal hij was van 1900 tot 1906 de redacteur van ons orgaan. Ging ik de lengtemaat gebruiken, zeker zoude Mr. Fruin het record slaan in den gezamenlijken omvang der stukken door de leden in het Archievenblad geplaatst. Dat getuigt van ijver en werkkracht. Doch wij meten met een andere maat, met de inhoudsmaat der degelijkheid, en ook dan getuigt het hooge cijfer, dat wij van de maat aflezen, van helderen betoogtrant, van parate strijd vaardigheid en van die andere goede eigenschappen, welke ik als ken merkend voor Mr. Fruin's inventarissen zoo juist heb genoemd. Zij zijn hem eveneens eigen in het debat. Ook aan dezen scheidenden voorzitter is onze Vereeniging veel verplicht. In de buitengewone Algemeene vergadering van 22 December j.l. viel aan mij de eer te beurt tot voorzitter der Vereeniging te worden benoemd. Ik heb het gewaagd die taak te aanvaarden, in de hoop, dat mij iets van het beginsel van alle wijsheid, volgens Socrates gelegen in het asamov, mag ten deel gevallen zijn, maar tevens onder de ook toen reeds uitgesproken reserve mij als stedehouder te beschouwen, bereid om af te treden, zoodra de souverein weder de teugels in handen zal kunnen of willen nemen. Door deze benoeming heb ik afscheid moeten nemen van de kas Uwer Vereeniging, welke ik gedurende 19 jaren had bewaakt. Zij is in de vertrouwde handen van Mr. Bondam overgegaan, terwijl aan het in die vergadering gekozen, dus jongste lid van het bestuur, Mr. P. G. Bos, de zorgen voor onze schriftvoering zijn opgedragen. M. H. Ik ben met deze personalia begonnen, 1°. omdat zij eene verklaring geven van de woorden, waarmede ik mijn verslag aanhief, 2°. omdat zij de geloofsbrief zijn voor mijn optreden tegenover U. Maar ook overigens is het jaar 1910/11 een jaar met veel emotiën in de archiefwereld geweest. Eene buitengewone algemeene vergadering In het 20jarig bestaan onzer Vereeniging „niemals da gewesen". Ik geloof nu wel niet, dat door deze gebeurtenis bizondere emotiën zijn opgewekt of dat hierdoor de zenuwen van een onzer leden geschokt zijn geworden maar toch, het buitengewone van het geval geeft op zich zelf reeds reden

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 8