52
Bisschop Wilbrand overleed op 27 Juli (VI Kal. Augusti) volgens de
necrologia van Oudmunster en St. Pieter (volgens de minder vertrouwbare
necrologia van St. Marie en van Egmond op 26 Juli). De Annales Colo-
nienses maximi (Monum. Germ. hist. Script. XVII p. 843) vermelden zijn
dood op het jaar 1233: „Willebrandus episcopus Traiectensis moritur",
evenals de Annalen van St. Marie en het Egmondsche necrologium,
zeker terecht, daar wij reeds oorkonden van zijnen opvolger bezitten van
1 en 6 Februari 1234 (Regesten. N°. 868, 870, met de 7e indictie);
het bericht van anderen, die Wilbrands overlijden op 1235 plaatsen, is
dus beslist te verwerpen.
Bisschop Wilbrand, broeder van den graaf van Oldenburch, was nauw
verwant aan de graven van Gelre en Holland (Qued. narracio. p. 49).
Als kanunnik van den Hildesheimschen Dom deed hij in 1211 eene pelgrims
tocht naar het H. Land, waarvan het verhaal ons bewaard is. Later was
hij Domproost te Hildesheim en proost van Zutphen en ten slotte (1225/6)
bisschop van Paderborn (1. c. p. 49). Eenige jaren had hij met keizer
Frederik II in Italië vertoefd en was hij in diens dienst werkzaam geweest
(1. c. p. 50).
OTTO III (1233—27 Maart 1249).
De Annalen van St. Marie (p. 481) berichten op het jaar 1233:
„Obiit Willibrandus episcopus Traiectensis, cui successit Otto de Hollandia."
Over de omstandigheden zijner keuze wordt niets vermeldzij moet echter
(naar boven reeds bleek) hebben plaats gehad voor Februari 1234, daar
wij twee oorkonden van den elect bezitten met de data 1 en 6 Februari
1234 en de 7e indictie (Regesten. N°. 868, 870). Hij aanvaardde zijn post
wel (eene pauselijke bul, Buil. Traject. N°. 142, van 25 November 1234 is aan
hem geadresseerd), maar bleek niet geneigd zich tot bisschop te laten wijden
nog 22 December 1244 moest paus Innocentius IV den aartsbisschop van
Keulen opdragen om den elect, die reeds meer dan acht jaar zonder de
priesterwijding het bisdom bestuurd had, te bewegen om zich te doen
wijden (Buil. Traject. I p. 59). Inderdaad is de elect toen gewijd, doch
wanneer? Wij bezitten eene oorkonde van hem als bisschop, gedateerd
Januari 1245; maar het is niet aannemelijk, dat het pauselijke bevel, dat
uit Lyon Keulen bereiken moest, den geadresseerde zóó spoedig bereikt
heeft, dat deze in staat zal geweest zijn, den weerspannigen elect nog voor
het eind van Januari te belezen en te wijdende oorkonde zal dus, volgens
den Paaschstijl gedateerd, van 1246 zijn. De eerste oorkonde, waarin
Otto als bisschop vermeld wordt, is van 24 Juni 1245 (Regesten. N°. 1021).
Bisschop Otto overleed in 1249; de Annalen van St. Marie zeggen
(p. 481): „1249 obiit Otto de Hollandia, episcopus Traiectensis", en ook
het Necrologium Egmundanum (p. 334) noemt dit jaar; het necrologium
53
van den Dom noemt VI Kal. Aprilis 1248, doch blijkbaar onjuist: er
bestaat nog eene oorkonde van den bisschop van 22 Februari 1249
(Regesten. N". 1157). Over den datum bestaat verschil. De necrologia
van Oudmunster en St. Pieter noemen 27 en 26 Maart (VI en VII Kal.
Aprilis)het necrologium van Oudmunster noemt met latere handNon.
Aprilis (5 April), het necrologium Egmundanum III Non. Aprilis (3 April).
Bisschop Otto III was de zoon van graaf Willem I van Holland en
Aleid van Geldernaar het schijnt was hij bij zijne keuze nog geen
geestelijke, althans zeker geen priester. Hij behoorde tot de tegenstanders
van den paus (Alb. von Beham's Conceptbuch v. 1246, in: Bibl. d. lite-
rar. Vereins in Stuttgart. XVI), doch ging na de verkiezing van zijn
neef Willem van Holland tot de pauselijke partij over.
GOSEWIN (1249—Mei 1250).
De gelijktijdige Annales van St. Panthaleon te Keulen zeggen op het
jaar 1249: „Post obitum Moguntini in proximo obiit Traiectensis epi
scopus; quem episcopatum domnus papa contulit preposito Coloniensi de
Vienna. Clerus autem Traiectensis, accedente favore populi, elegit decanum
Coloniensem de Randinrode, castra et munitiones episcopates eidem assig-
nantes. Cujus dissensionis materia in curia domini pape ventilabatur".
(Monum. Germ. hist. Script. XXII p. 545.) In November 1249 geeft
Gosewin van Randenrode oorkonden als elect (Regesten. N°. 1168, 1169).
Het Necrologium Egmundanum zegt (in eene niet gedrukte aantee-
kening): „Anno 1250 Goeswinus 37 episcopus Trajectensis resignavit, et
electus est Heynricus." (Pijnacker Hordijk, in Bijdr. v. vaderl. gesch. 3e R.
X p. 187 noot 2). In April of Mei 1250 is de elect Gosewin inderdaad
gedwongen geworden om afstand te doen, denkelijk op het concilie te
Luik (vgl. Pijnacker Hordijk. 1. c. p. 200).
De elect Gosewin was de zoon van Gerard heer van Randenrode en
van Beatrix, die denkelijk verwant was aan bisschop Dirk van Are (en
ook aan bisschop Otto van Lippe) 2); zijn broeder Dirk was tot 1243/5
Domproost van Utrecht geweest (zie Pynacker Hordijk 1. c. p. 194). De
elect was Domdeken van Keulen en proost van St. Jan te Utrecht.
HENRIC I (1250—4 Juni 1267).
Terwijl men te Utrecht beraadslaagde over de keus van een opvolger
van bisschop Otto III, schonk paus Innocentius IV, die reeds 20 April 1249
den Duitschen Domkapittels verboden had, om zonder pauselijk verlof
1) Nam. aartsbisschop Sifrid van Mainz, overleden 9 Maart 1249.
2) De overlevering noemde hem vroeger ten onrechte een zoon uit het geslacht
van Aemstel. Zie daarover Pynacker Hordijk, l.c.