36
hist. Script. IV. p. 759). Hij was waarschijnlijk domheer te Hildesheim,
later kanselier van keizer Otto II, in welke waardigheid hij voorkomt
tusschen 25 Januari 975 en 8 Juni 976 (Stumpf, Die Reichskanzler. II
p. 58—60).
Wij bezitten van dezen bisschop geene enkele oorkonde, noch ook
eene aan hem verleende oorkonde.
Zie verder over den bisschopThietmari Chronicon, in Monum. Germ,
hist. Script. Ill p. 767/8 (door den uitgever ten onrechte bisschop van
Cracau genoemd, hoewel de Annalista Saxo reeds terecht had bijgevoegd
„Traiectensis").
BOUDEWIJN I (BALZO) (991—995).
De Annalen van St. Marie (Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XI p. 474)
zeggen „990 Balduinus episcopus successit". Boven zagen wij reeds, dat
ook&de oude bisschopslijst (l.c. p. 491) tot dat jaar terugkomt.
Bisschop Boudewijn overleed in 995 vlg. de Annales necrologici
Fuldenses (Monum. Germ. hist. Script. XIII p. 207) „Annus 995. Ob.
Baldwin episcopus". Zie ook de Annales minores (Böhmer, Fontes. Ill p.
155): „995 Belduwin episcopus", en de Annales maiores (l.c. Ill p. 158):
„995 Balduvin episcopus". Ook de Annales Hildesheimenses (Monum.
Germ. hist. Script. Ill p. 91) verzekeren: „Baldricus Traeiectensis epi
scopus obiit." De Annalen van St Marie (Bijdr. en Meded. Hist. Gen.
XI p. 474) verhalen echter„994 Balduinus episcopus obiit.' En de
oude'bisschopslijst (1. c. p. 491) beweert zelfs: „Obiit autem (Balduinus)
anno Domini 993". De sterfdatum is 10 Mei: het necrologium van
Oudmunster (Arch, aartsb. Utrecht. XI p. 42) zegt (evenals het necrologium
van St. Pieter)„VI Idus Maji obiit Balwinus episcopus Traiectensis."
Boudewijn (Alpertus noemt hem Baltwinus) was een Oostfrank, en
bezat krachtens erfrecht een stuk grond in de mark Büchenbach (bij Bam
berg) zie Dipl. Ottonis III. p. 597, 665vgl. Böhmer, Willigis von Mainz.
p. 69 N. 3.
Wij bezitten van dezen bisschop geene oorkonden, noch ook eene
aan hem verleende oorkonde.
ANSFRID (995—3 Mei 1010).
Alpertus (De diversitate temporum, in: Monum. Germ. Script. IV p. 706)
bericht„Cum Baltuvinus, sacerdos Traiectensis, vita decederet, nuncius-
que in castra venisset, rex Ansfridum seorsum manu ducens, sacerdotium
illud ei offerre coepit." Thietm.ar (Chronicon, in: Monum. Germ. Script. III
p. 778) verhaalt nauwkeuriger: „A tercio Ottone imperatore ad episcopatum
37
Traiectensem per Notgerum, Leodii pontificem, summa necessitate vocatur".
De Annales Hildesheimenses (Monum. Germ. Script. III p. 91) noemen het
jaar„995 Baldricus Traeiectensis episcopus obiit, successitque Ansfridus laicus
et comes etc."; ook de Annales necrologici Fuldenses (Monum. Germ. Script.
XIII p. 207) vermelden het overlijden van bisschop Baldwin op dit jaar; de
Annalen van St. Marie (Bijdr. en meded. Hist. Gen. XI p. 474) noemen
het jaar 994, in overeenstemming met andere berichten dezer kroniek, die
allen een jaar te vroeg gedateerd zijn.
Ansfrid wordt in 1005 vermeld op eene synode te Dortmund (Annal.
Saxo, in: Monum. Germ. Script. VI p. 656) en in 1007 op eene synode
te Frankfort (Monum. Germ. hist. Leges. I p. 60). Wij bezitten van hem
drie oorkonden uit de jaren 996 (Oudste cartul. p. 67), z. j. (Oudste cartul.
p. 73) en 1006 (Sloet. I p. 132).
Ansfrid is overleden op 3 Mei 1010. De Annales Hildesheimenses
(en Lainbertus) berichten op dat jaar„Ansfridus Traiectensis ecclesiae
antistes obiit, cuius loco Adelboldus successit" (Monum. Germ. Script. III
p. 93), en ook de Annales necrologici Fuldenses (Monum. Germ. Script.
XIII p. 209. Böhmer, Fontes. III p. 159) zeggen op dit jaar „Ob. Ansfrid
episcopus". De Annalen van St. Marie (Bijdr. en meded. Hist. Gen. XI
p. 474) bevestigen dit; zij vermelden op 1009 „Ansfridus episcopus obiit,
cui Adelboldus successit", en gewoonlijk zijn zij bij de dateering een jaar
ten achteren. 's Bisschops sterfdag was 3 Mei (V Non. Maii) volgens de
necrologia van Oudmunster (Arch, aartsb. Utrecht. XI p. 37. Matthaeus,
Fundationes. p. 86) en St. Pieter, en ook het Kalendarium Gladbacense
(Böhmer, Fontes. Ill p. 359). De Annales Egmundani noemen, blijkbaar ten
onrechte, het jaar 1008 als sterfjaar (p. 15); de vermelding van het
jaar 1012 door Bresslau, Jahrbücher. I p. 127 noot 5, wordt door de
aangehaalde plaats van Alpertus niet bevestigd.
Voor zijne benoeming was Ansfrid, opgevoed door zijn oom bisschop
Rodbert van Trier, later door aartsbisschop Bruno van Keulen (Thietmar,
Chronicon, in Monum. Germ. Script. III p. 777), een graaf in het gebied van
Brabantin 985 schonk hij het graafschap Huy aan het bisdom Luik
(Monum. Germ. Dipl. Ottonis III. p. 413), later een landgoed in het graafschap
Ryen (Antwerpen) aan de Utrechtsche kapittelen (Oudste cartul. p. 73).
Hij werd tot het bisdom geroepen door keizer Otto III op aanbeveling
van Notker van Luik, onder goedkeuring van den Keulschen aartsbisschop
Evergerus en zijne suffraganen. (Thietmar, Chronicon, in Monum. Germ.
Script. III p. 778.)
ADALBOLD II (1010—27 November 1026).
Bij den dood van Ansfrid verhalen alle schrijvers, dat Adalbold hem
opvolgdeniemand geeft echter eenige bijzonderheden over zijne keus.