34 Baldricus episcopus" op een rijksdag te Nijmegen getuige van koning Otto I (Dipl. Ottonis I. N°. 111). Den 25 September 953 was hij tegen woordig bij de wijding van aartsbisschop Bruno van Keulen (Bohmer- Ottenthal, Regesten. II p. 112). In Juni 965 vinden wij „episcopus Bal- dericus" te Keulen in den schoot der keizerlijke familie (Vita Mahtildis reginae, in: Monum. Germ. hist. Script. IV p. 297; vgl. Dipl. Ottonis I. N°. 288—292); den 3 Juni 965 is hij aldaar getuige van bisschop Everacrus van Luik (Böhmer-Ottenthal, Regesten. II p. 183). Bisschop Balderic was de opvoeder van aartsbisschop Bruno van Keulen, des keizers zoon. (Ruotgeri Vita Brunonis, inMonum. Germ. hist. Script. IV p. 255: „Eo tempore (929) generosa regum proles, annos circiter quatuor habens, liberalibus litterarum studiis imbuenda, Baldrico venerabih episcopo, qui adhuc superest, Traiectum missus est." De Vita Mahtildis reginae, in: Monum. Germ. hist. Script. IV p. 297 zegt„Interim introiit episcopus Baldericus, qui fuit magister Brunonis archiepiscopi temporibus regis Heinrici, et omnibus caput inclinans regalem conventum benedixit". En Liudprandi Antapodosis, in: Monum. Germ. hist. Script. Ill p. 320 verhaalt: „Tertium (filium) deinde Bruno nomine, quern pater sanctus, quomam Nordmanni Traiectensem destruxerant omnino ecclesiam, ob eiusdem recupe- rationem eidem voluit militare." - Over eene geestverschijning in eene ingestorte kerk te Deventer onder zijne regeering (929) vgl. den Annahsta Saxo, in: Monum. Germ. hist. Script. VI p. 597. Hucbald (f 930) droeg aan bisschop Balderik op zijne Vita S. Lebuini: Monum. Germ. hist. Script. II p. 360. Hij stichtte de St. Plechelmus-kerk te Oldenzaal in 954, na overbrenging van diens reliquien uit Roermond. (Zie het necrologium van St. Plechelmus, in: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XV p. 371.) In 963 bracht bisschop Balderik ook de reliquien van St. Agnes en St. Benignus naar Utrecht (Annalen van St. Marie, in: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XI p. 473) en wel uit Veuves aan de Loire (Translatio SS. Benigni et Agnetis, in Monum. Germ. hist. Script. XV p. 571c). En ten slotte in 966 ook de reliquien van St. Pontianus (Annalen v. St. Marie I.e. p. 473), ditmaal uit Italië (Annales Egmundani. p. 13, volgens een later toevoegsel). Bisschop Balderic overleed 27 December 976. De Annalen van St. Marie (in: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XI p. 473) zeggen „Baldricus episcopus obit". Ook de Annales Egmundani (p. 13) zeggen: „Eodem anno (976) Baldricus Traiectensium episcopus obiit". Ook de Annales necrologici Fuldenses (Monum. Germ. hist. Script. XIII p. 203) verklaren „976 Balderih episcopus" (tweemaal, maar nogmaals: „975 ob. Balderich episcopus').— De datum is 27 December. Het necrologium van Oudmunster (Arch, aartsb. Utrecht. XII p. 185) zegt (evenals dat van St. Pieter): „VI Kal. Januarii obiit Baldricus episcopus Traiectensis". Het kalendarium Gladba- 35 cense (Böhmer, Fontes. III p. 362) zegt eveneens „VI Kal. Januarii Baldericus episcopus". Het necrologium van Egmond (V. d. Bergh, Oorkb. v. Holland. I p. 332) zegt echter: „Anno Dom. 977 Trajectensis episcopus XV Baldericus, filius Rixfridi comitis Clivensis, ob. VI Ydus Maji". Het kalendarium van den Dom viert het jaargetijde van „Pius Baldricus episcopus Traiectensis" op Non. Augusti, en het necrologium van St. Plechelmus te Oldenzaal (Arch, aartsb. Utrecht. XV p. 371) zegt: „XXIII Decembris, XX Mar- tyrum, obiit dominus Baldericus (de Clivis) episcopus Traiectensis, fun- dator huius collegii Aldenzaliensis, qui contulit etc." Zie 's bisschops grafschrift bij: Wattenbach, Deutschlands Geschichtsquellen. I p. 376; anders in de oude bisschopslijst, in: Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XI p. 490. Bisschop Balderic was de zoon van graaf Ricfrid (Vita Radbodi, in: Mon. Germ. hist. Script. XV p. 571a: „Ricfridi comitis filius"), wien latere bronnen (zie de bisschopslijst in: Bijdr. en Meded. XI p. 488) verheffen tot graaf van Cleve. Zie diens grafschrift bij de bisschopslijst (l.c. p. 489). Wij bezitten van bisschop Balderic ééne oorkonde dd. 24 Juni 943 (Oudste cartul. p. 47) en eene valsche dd. 1 Juli 940 (1. c. p. 222), daaren boven niet minder dan dertien aan hem verleende oorkonden1 van koning Hendrik I z. d. (Oudste cartul. p. 24), 9 van koning Otto I dd. 936— 953 (1. c. p. 59, 66, 61, 65, 28, 26, 27, 28), en 3 van keizer Otto II dd. 975 (1. c. p. 62, 63, 64). FOLCMAR (POPPO) (976—990). De Annalen van St. Marie verhalen: „976. Folcmarus episcopus ordinatus est" (Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XI p. 473). De berekening der oude bisschopslijst (1. c. p. 491) komt daarmede overeen; immers Balderic stierf volgens deze lijst in 976, Folcmar regeerde veertien jaren en overleed in 989, waarna Boudewijn, na drie jaren regeering, overleed in 993: Folcmar overleed dus in 990 en moet gewijd zijn veertien jaar vroeger, in 976. De Annalen van St. Marie (I. c. p. 474) zeggen dan ook: „990. Folmarus episcopus obiit". De Annales necrologici Fuldenses (Monum. Germ. hist. Script. XIII p. 206) aarzelen: zij zeggen: „Annus 991 obiit Folcmar episcopus", maar ook „Annus 990 obiit Bobbo episcopus". Deze verwarring kan ontstaan zijn, omdat de bisschop eerst in het laatst van het jaar overleed: zijn sterfdag is 10 December. (Necrologium van Oud munster, in: Arch, aartsb. Utrecht. XII p. 175: 1111 Idus Decembris obiit Folcmarus episcopus Traiectensis.") Bisschop Folcmar was de zoon van den Saksischen paltsgraaf Athel- bero of Berno (Vita Johannis Gorziensis, in Monum. Germ. hist. Script. IV p. 350, cf. p. 252. Thangmari Vita Bernwardi episcopi, in Monum. Germ.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 22