Lijsten der Utrechtsche Prelaten voor 1300, wijlen Mr. C. PIJNACKER HORDIJK. Toen Mr. C. Pijnacker Hordijk een paar jaar geleden zeer onver wachts overleed, was hij bezig aan een arbeid, die veel tijd en zorg ver- eischte en waarmede hij zich dan ook reeds sedert geruimen tijd had onledig gehouden. Eenige jaren geleden, toen ik met Dr. Brom het plan opvatte, om samen de voorbereidende werkzaamheden voor de uitgaaf van een oor- kondenboek van het sticht Utrecht tot 1301 te verrichten, had ik mij voor genomen, aan het hoofd daarvan te plaatsen, behalve eene verhandeling over de in het Sticht gebruikte jaarstijlen, ook eene zoo nauwkeurig mogelijke opgaaf van den regeeringstijd der opvolgende Utrechtsche bis schoppen tot 1301. Voor deze lijst had ik reeds voorloopig eenig materiaal bijeengebracht, toen er verandering kwam in het plan. De werkzaamheden voor het Oorkondenboek werden gestaakt en later vervangen door de uitgaaf van Brom's Regesten 1 ijstde door mij ontworpen inleiding kon dus toen vervallen. Nog voordat de druk der Regesten in gang kwam (in December 1905), viel mij echter toevallig het cahier, dat mijn onvolledig materiaal bevatte, nog eens in handenik zond het toen ter inzage aan Mr. Pijnacker Hordijk met de vraag, of hij meende, dat deze nog onvolledige collectie een bruikbaren grondslag zou kunnen vormen, om daarop voort te bouwen. In dat geval zou wellicht, naar ik meende, de door mij ontworpen lijst (bijgewerkt tot het slot der bisschoppelijke heer schappij) elders uitgegeven kunnen worden. Mijn inval was gelukkig; want Mr. Pijnacker Hordijk zelf bleek reeds lang een dergelijk, althans een verwant plan gekoesterd te hebben. Bij zijne studiën over de geschiedenis der vroege middeleeuwen, die ernstig waren en diep, al heeft hij daarvan betrekkelijk weinig openbaar gemaakt, had het natuurlijk telkens zijne aandacht getrokken, dat de bekende lijsten van de Utrechtsche middeleeuwsche prelaten, die nagenoeg gelijktijdig gepubliceerd zijn in Hoynck van Papendrecht's Analecta Belgica (deel III 1) en in Drakenborch's Aanhangsel op de Ker kelijke oudheden van Nederland, voor de beoefening onzer mid- 19 deleeuwsche geschiedenis, bepaaldelijk voor de bepaling van den leeftijd en de echtheid der oude oorkonden, telkens van bijzonder groot nut zijn. Maar niet minder had het hem getroffen, dat deze lijsten, hoe verdienstelijk ook, toch op tal van punten onbetrouwbaar zijn en aldus den gebruiker op een dwaalspoor leiden; terwijl bovendien zonder eenige reden de ver melding van de regeeringsjaren der voornaamste Utrechtsche prelaten, der bisschoppen, geheel ontbreekt. Toen de aanstaande verschijning van Dr. Brom's Regesten, waarvoor Mr. Pijnacker Hordijk zich levendig interesseerde, een nieuwe bron beloofde te openen voor de geschiedenis onzer vroegste middeleeuwen tot het jaar 1301, had hij aanstonds begrepen, dat deze uitgaaf het middel zou kunnen worden, om de lijsten van Hoynck en Drakenborch, voor wier verbetering hij gaandeweg reeds vrij wat materiaal (loopende tot 1250) had bijeengebracht, thans afdoende om te werken, althans voor de periode vóór de 14e eeuw, waarvoor ze voornamelijk gebruikt worden. Als antwoord op de toezending van mijn materiaal voor de samen stelling der bisschopslijsten, deelde hij mij dus aanstonds mede, dat hij zelf voornemens was, de omwerking en aanvulling der oude onvoldoende lijsten te ondernemen. De dorheid en de verveling van dit werk schrikten hem niet afwant door dezen labor improbus hoopte hij een belangrijken dienst te bewijzen aan de beoefening der middeleeuwsche geschie denis van Nederland, die hij lief had. Zijne zeldzaam uitgebreide lectuur in de geschiedbronnen onzer vroege middeleeuwen, die ik bij ondervin ding kende, bleek over den tijd voor 1250 reeds een veel uitgebreider materiaal bijeengebracht te hebben dan mijne aanteekeningen bevatten, die zich hier en daar echter gelukkig daarbij aansloten. Uit Brom's Regesten, die eerlang gedrukt zouden worden, kon deze reeds rijke schat van aanteekeningen nu nog belangrijk worden aangevuld; Pijnacker Hordijk's reeds zoolang ontworpen plan zou dus eindelijk uitgevoerd worden. Het plan verheugde mij zeer: al verwonderde ik mij eenigszins, dat iemand van zijne talenten zich wilde zetten tot dit droefgeestige werk, ik heb hem deze zelfopoffering natuurlijk geheel niet ontraden. Een oogenblik is er nog sprake van geweest, dat w ij beiden gezamenlijk de lijsten der Utrechtsche bisschoppen en prelaten zouden bewerken; het gedeelte over 1250 tot 1528, dat nog bewerkt moest worden, zou dan aan mij ten deel gevallen zijn. Maar ik had wel bezwaar, om de prelatenlijsten (tienmaal omvangrijker dan de bisschopslijst) aan te vullen over de jaren 12501528; het zou een buitengewoon tijdroovend werk geweest zijn, ook niet in evenredigheid tot het nut, dat voor de 14e en 15e eeuwen uit het gebruik dezer lijsten zou getrokken kunnen worden. Mr. Pijnacker Hordijk heeft er toen niet op aangedrongende prelaten- lijsten vóór 1300, zijn oude werkplan, aangevuld door de bisschopslijst BEWERKT DOOR

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1911 | | pagina 14