12
thécaires" nog eens toegeroepen, dat niet het enge, muffe studeervertrek,
dat niet het „cum Iibello in angello" het ideaal moet zijn, doch dat wij
in het volle leven dienen te staan, dat onze studie niet den eenzamen
geleerden, doch heel de beschaafde wereld dient ten goede te komen.
Laat ons dankbaar erkennen, dat wij op den goeden weg zijn en dat de
tijden voorbij zijn, waarin een archivaris werd beschouwd als een onge
vaarlijke maniaque, voldoende droog om als Hagestolz of cocu in een
roman te worden bespot.
Dat Brusselsche congres is voor ons Nederlandsche vakgenooten een
glorie geweest, waaraan het door velen betreurde gemis van eene officieele
vertegenwoordiging der Nederlandsche regeering ten slotte weinig afbreuk
heeft gedaan.
Ligt in de benoeming van Mr. Muller tot voorzitter van de afdeeling
der archivarissen en van Mr. Fruin tot voorzitter van de eerste sectie
enkel en alleen eene erkenning door het buitenland van de hooge ver
diensten, welke beiden op het gebied der archiefwetenschap bezitten
Grootendeels ja! Maar mogen wij ook voor onze Vereeniging, voor het
standpunt, dat het archiefwezen hier te lande sedert een aantal jaren heeft
ingenomen, niet een bescheiden deel in de glorie vragen Ik meen van
wel, want het zal ons tegenover de geringschatting, waaraan wij soms
nog bloot staan, niet ijdel maken, integendeel het zal ons tot een excelsior
aansporen.
Een betrekkelijk groot aantal Nederlandsche vakgenooten woonde het
congres bijde heeren Wiersum en Schoenoen deden zich met voor
drachten in de secties hooren en zorgden aldus naast den „cher maitre"
en anderen voor den goeden klank van Nederland. De resultaten van het
congres zijn bewaard gebleven, niet alleen in de herinneringen aan een
ontvangst en aan feestelijkheden, waarmede de Brusselaars hunne beproefde
reputatie ten dezen opzichte hebben gehandhaafd, maar bovendien in een
aantal conclusies en wenschen, door de secties uitgesproken en door de
algemeene vergadering bevestigd.
Hieronder is één punt, dat voor ons land reeds terstond practische
gevolgen belooft te krijgen. Het betreft de meerdere openbaarmaking
van den inhoud der archiefdepots. Terecht heeft de Brusselsche archivaris
Mr. Nelis er op gewezen, dat het wenschelijk is voor elk land een gids,
een vademecum uit te geven, bevattende alle inlichtingen, welke de archief-
gebruikers omtrent het gebruik en den inhoud der verschillende archief
depóts noodig hebben. Hij voegde er een tweeden wensch aan toe, n.l.
dat men in elk land in eene gelijkvormige serie deelen overzichten of
beknopte inventarissen het licht doe zien van de collecties archieven van
het rijk, de gemeenten, de kerkelijke en liefdadige stichtingen.
Deze wensch heeft bij ons weerklank gevonden, in het bizonder in
13
de ooren van Mr. S. Muller, die aan het bestuur onzer Vereeniging het
voorstel heeft in overweging gegeven voor ons land zulk een manuel,
zulk een gids te doen samenstellen, als in den eersten wensch van den
heer Nelis is bedoeld. Uw bestuur is dit voorstel bizonder gunstig gezind.
Wij erkennen ten volle, dat zulk een handboek (laten wij om verwarring
te voorkomen niet spreken van een handleiding) in eene behoefte zal voorzien.
Geheel onbekend is de zaak bij ons niet. Wij bezitten iets dergelijks in
J. J. F. Noordziek's Archiefwezen, in 1853 te 's-Gravenhage verschenen.
Maar dit in zijn tijd verdienstelijke werk is thans vrij wel geheel verouderd.
Juist in de daarop gevolgde zestig jaren heeft er zulk eene groote ontwikke
ling in het archiefwezen hier te lande plaats gegrepen, dat zoo goed als
op elke bladzijde een veranderde toestand te constateeren valt. Bovendien,
wij wenschen een boek, korter in zijne mededeelingen, meer systematisch
van indeeling, een boek, bevattende een kort overzicht van inhoud en
omvang der verschillende archiefdepóts, van hun beheer, bewaarplaats,
toegankelijkheid enz., ook van de gedrukte en ongedrukte inventarissen,
waarover men de beschikking heeft. In één woordeen uitvoerig adres
boek voor allen, die van onze archieven gebruik moeten maken. Natuurlijk
moeten niet alleen opgenomen worden de rijks-, stads- en waterschaps
archieven, maar ook de archieven van kerken, gasthuizen, vereenigingen enz.
Het verdient m. i. daarbij overweging te vermelden, wat er aan gedrukte
inventarissen, ook van archieven niet in de eigenlijke archiefdepóts bewaard,
is verschenen, zoo noodig met eenige critische opmerking over de tegen
woordige waarde van den inventaris voor den gebruiker. Op deze wijze
zullen zij weer eenigszins nader aan het voetlicht treden, die talrijke inven
tarissen en catalogi, sedert het midden der 19e eeuw, hetzij als uitgave op
zich zelf, hetzij als bijlage bij eene historische beschrijving, soms zelfs bij
een feestverslag verschenen, en waarvan velen vrijwel in het vergetelboek
zijn geraakt. Er zijn gemeenten, waterschappen, godshuizen en geslachten
in allerlei deelen des lands, die met zorg en kosten een meer of minder
goed geslaagden inventaris van hun archief hebben laten vervaardigen en
laten drukken. Wie weet van hun bestaan, buiten wellicht de tegen
woordige beheerders en enkele lokale historieschrijvers? En de statige
rij der Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, hoe vele groote, maar
vooral kleine inventarissen liggen daarin niet als bijlagen verscholen! Bij
gebrek aan eenigen klapper (behalve over de eerste tien jaren 18781887),
is, als men zich niet toevallig het bestaan van den een of anderen inven
taris herinnert, het zoeken daarnaar in de nu reeds verschenen 23 deelen
een tijdroovend werk. En dan spreek ik nog niet eens van de talrijke
inventarissen, welke in handschrift gereed zijn, doch welke om de eene
of andere reden nog niet door den druk zijn bekend gemaakt. Als ik
een voorbeeld uit eigen ervaring mag geven. Van de 32 kloosters van