76 .ook een kaart op groote schaal bij, die de stellingen der Britsche troepen gedurende den slag te Blauwberg op 8 Januari 1806 aangeeft. Neerlandia. Protocollen van Leidsche notarissen. Nadat op verzoek van B. en Ws. de op de gemeente Leiden betrekking hebbende oude notarieele archieven, berustende in 's Rijks algemeen Archiefdepöt te 's-Gravenhage, krachtens machtiging van den Minister van Binnenlandsche Zaken tot wederopzeggens aan de gemeente Leiden in bewaring werden gegeven (in verband waarmede de instructie van den Gemeente-archivaris bij 's Raads besluit van 20 Augustus 1908 werd aangevuld), heeft de Minister zich bereid verklaard, voor het herstellen der in slechten toestand verkeerende stukken een bedrag van 1000 ter beschikking van de ge. meente te stellen, te verdeelen over 5 jaren, aan te vangen met het jaar 1910., In verband hiermede bieden B. en Ws. den Raad ter vaststelling aan een begrootingsregeling, waarbij het over 1910 beschikbaar gestelde bedrag van 200 in ontvangst en uitgaaf op de begrooting van dit jaar wordt uitgetrokken. Leidsch Dagblad, 27 Juni. Leopold Delisle. In De Amsterdammer van 31 Juli 1910 wijdt onze oud-landgenoot, de heer G. Busken Huet aan den onlangs overleden grooten Franschen geleerde Leopold Delisle het volgende artikel „Deze eminente geleerde, die dezer dagen op vierentachtigjarigen leeftijd aan de wetenschap ontviel, was buiten kijf de eerste onder de onderzoekers, die zich in Frankrijk wijden aan geschiedkundige en palaeo- graphische studiën en men kan verder gaan en zeggen dat hij, na den dood van Mommsen, op historisch en filologisch gebied de meest algemeen geëerde persoonlijkheid van Europa was. Groot waren zijn verdiensten als reorganisator der Bibliothèque Nationale (waar hij, eerst als conservator der handschriften, later als Admi nistrateur Général het grootste gedeelte van zijn leven werkzaam is geweest), maar zijn blijvende roem waren zijn origineele studiën op het gebied der Fransche geschiedenis in de middeleeuwen en op dat der handschriftenkunde. Hier ook maar een overzicht te willen geven van de studiën zou onmogelijk zijn: de bibliografie der geschriften van L. Delisle, eenige jaren geleden door den heer P. Lacombe opgemaakt, vult een dik boekdeel. Ik vermeld hier slechts zijn boek over den landbouwenden stand in Normandië in de 13e eeuw, dat, bijna geheel uit ongedrukte stukken opgesteld, in een tijd dat dergelijke studiën nog niet, als thans, in de mode waren, zijn reputatie vestigde, en zijn studie over de financieele 77 operaties der Tempeliers, die ons de machtige en rijke orde, die zoo tragisch onderging, doet kennen als de bankiers van hun tijd en zijdelings licht werpt op de oorzaken van hun val. Maar het origineelst was de heer Delisle in zijn studiën over middeleeuwsche handschriften en bibliotheken. Hoe ver hij het praktisch in de kennis der oude manuscripten had gebracht bewees hij in de kwestie der door Libri in Frankrijk gestolen handschriften, die in een Engelsche verzameling waren overgegaanhij wist die documenten, dikwijls met behulp van gegevens, die voor ieder ander onvoldoende zouden zijn geweest, te identificeeren met stukken, die vroeger in openbare Fransche bibliotheken aanwezig waren, ze zoo onverkoopbaar te maken en te ver krijgen, dat ze voor een niet al te groot offer door de Bibliothèque Nati onale konden worden teruggekocht. Theoretisch legde hij de resultaten van zijn onderzoek neder in zijn groot werk Le Cabinet des manuscrits de la Bibliothèque Nationale en de studiën die daarmede samenhangen: door zijn werk op dat gebied legde hij de grondslagen voor de nieuwere richting in de palaeografie, die er zich niet toe bepaalt de oude schrifturen goed te lezen en te dateeren (wat in vele gevallen al moeilijk genoeg is), maar de geschiedenis van ieder ietwat gewichtig handschrift nagaat, zijn juisten oorsprong zoekt te bepalen, de scholen van kalligrafie, die in verschillende landen en tijden hebben bestaan, te onderscheiden, de geschiedenis der middeleeuwsche bibliotheken in het licht te stellen. Het belang van dergelijke onderzoekingen voor de kennis der lotgevallen van de hand schriften der klassieke schrijvers, voor die der theologische en wijsgeerige studiën, de middeleeuwen door, springt in het oog, even als haar gewicht voor de kunstgeschiedenis, daar de miniatuurschilderkunst, voor de middel eeuwen zoo kapitaal, met de ontwikkeling der kalligrafie ten nauwste samenhangt. Zoo staan de schoone onderzoekingen van den grooten geleerde, die aan Frankrijk ontviel, hoe dor en speciaal zij op den eersten aanblik mogen schijnen, met de geschiedenis der algemeene beschaving in het nauwste verband." Congrès international des archivistes et des biblio- thécaires. Dit eerste internationale congres werd gehouden te Brussel van 2831 Augustus j.l. en bijgewoond door een groot aantal archivarissen en bibliothecarissen uit bijna alle landen der wereld, waarvan vele (18) officieel vertegenwoordigd waren. Niet vertegenwoordigd was de Neder- landsche Regeering. En niet alleen dat, maar zelfs had zij het niet noodig geoordeeld de uitnoodiging van het congresbestuur met een enkele letter te beantwoorden. Een feit, dat voor de in grooten getale aanwezige Nederlanders volkomen onbegrijpelijk en geenszins aangenaam was.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 44