72 van Utrecht, waarvan de schrijver zelf den catalogus noemt, is vergeten, evenals trouwens vele andere gemeentearchieven. Wat eindelijk de bronnen publicaties betreft, daarvoor heerscht hier te lande „ein ausserordentlich reger Eifer" (blz. 737), voornamelijk aangaande den tijd van den opstand tegen Spanje. Onder de vereenigingen, die zich met historische bronnenpubli caties bezighouden, zijn, naast vele provinciale en plaatselijke genootschap pen, vooral te noemen het Historisch genootschap te Utrecht en de Marnix-vereeniging. Men ziet uit die laatste mededeeling, hoe goed de schrijver met zijn tijd medegaat. Belangrijker dan al die inlichtingen omtrent den toestand van het archiefwezen hier te lande een vijfentwintig jaar geleden, is wat de schrijver zegt omtrent de wijze, waarop een archief moet geregeld worden, voor namelijk in hoeverre daarbij het Provenienzprinzip moet worden toegepast. Tweemaal brengt hij die zaak ter sprake, de eerste keer bij het bespreken der Handleiding (blz. 691). Hij zegt daarvan nl. het volgende: „Das Leitmotiv der Verfasser ist, dass Registraturen (archieven) lebende Orga nismen sind, welche nach festen Regeln entstehen und wachsen, und dass der Archivar diese Organismen anerkennen muss Ein Archiv (archief- depót) muss demnach aus so vielen selbstandigen Teilen bestehen, als Registraturen in ihm aufgenommen worden sind, und die Bestandteile dieser Registraturen dürfen ebenfalls nicht zerrissen werden, sondern müssen in ihrer alten Beschaffenheit verbleiben. Die Verfasser fordern demnach die strenge Durchführung des Provenienzgrundsatzes. Kaiser hat den ursprüng- lichen Text, welcher naturgemass die hollandischen Zustande vorzugsweise im Auge hat, mit Anmerkungen versehen, die entweder aus Deutschland weitere Belege bringen oder den Unterschied der deutschen Einrichtungen hervorheben. Da weder die Ausdrucksweise der Hollander für die deut schen Verhaltnisse durchweg passt, noch auch letztere bei ihrer Mannig- faltigkeit die Anwendung einer festen Schablone gestatten, so sind die Ausführungen der niederlandischen Archivare nicht unbeanstandet geblieben." Die arme samenstellers der Handleiding, die nog zoo uitdrukkelijk gewaar schuwd hebben, dat elk archief zijne eigene ordening vereischt worden hier met hunne eigene wapenen aangevallen. Er zit echter meer achter de oppositie van Wolf. Elders (blz. 719 vlg.) bespreekt hij de wijze, waarop een archief geordend moet worden, en daarbij komt hij van zelf over het Provenienzprincip te spreken. „Würde das Provenienzprinzip streng durchgeführt, so zerfiele das Archiv in so „Elk archief heeft dus als het ware zijne eigene persoonlijkheid, zijne indi vidualiteit, die de archivaris moet leeren kennen, alvorens hij tot de ordening er van kan overgaan. In de hier volgende regelen is dan ook zorgvuldig vermeden een schema voor archiefordening en -indeeling te geven. Elk archief, dit sta op den voorgrond, moet op zijne eigene wijze worden behandeld" (Handleiding 2, blz. 5). 73 viele Hauptabteilungen, als es einzelve Archive und Behördenregistraturen aufgenommen hat. Jede dieser Hauptabteilungen würde ein Ganzes für sich bilden nnd durch Zuwachs aus der gleichen Registratur erweitert werden. Die Einteilung der ehemaligen Einzelarchive würde nur insoweit geandert werden, als die in ihnen vorgefundenen Abweichungen von der genauen Kanzleiordnung tunlichst zu beseitigen waren. In der Tat reden viele, so z. B. Muller— Fruin in seinem Leitfaden für Ordnung der Archive, einem derart streng durchgeführten System das Wort. Aber es erheben sich auch gewichtige Stimmen dagegen". Die gewichtige bedenkingen zijn de volgende. In de eerste plaats is het niet altijd mogelijk van elk stuk te zeggen, tot welk archief het oorspronkelijk behoord heeft. Hoe kan men b. v. weten, of de in het Staatsarchiv te München aanwezige Reichstagsakten uit het Beiersche archief, uit dat der Keurpalts of uit dat van Palts-Neuburg afkomstig zijn? „Urn hier die richtigen Spuren zu finden, bedarf es einer langen Erfahrung bezüglich des gesamten Archiv- bestandes und auch dann noch oft einer eingehenden Untersuchung". Dat ben ik met Wolf eens; maar een bezwaar tegen het Provenienzprinzip kan ik er met den besten wil niet in zien, alleen eene reden, om dat onderzoek niet aan den eersten den besten ambtenaar op te dragen. Niemand heeft trouwens ooit beweerd, dat de toepassing van het Prove nienzprinzip eene eenvoudige en gemakkelijke zaak was. Dan wijst Wolf er op, dat vele archieven in vroeger tijd beheerd zijn door personen, die van de archiefzaken geen verstand hadden, en dat op die wijze dikwijls eene regeling is tot stand gekomen, waarbij de stukken, zonder dat op hunne herkomst is gelet, over groote rubrieken „Kriegssachen, Fürstenbriefe, Religiesachen" werden verdeeld. Die toestand bestaat nu eenmaal, en hoewel eene diergelijke ordening lastig is voor den wetenschappelijken gebruiker, die zijn materiaal van alle kanten uit het archief moet bijeenbrengen, „denn hierzu muss der Benutzer einen Theil der Arbeit nachholen, welche der Archivar bei der Durchführung des Provenienzsystems leisten müsste", zoo heeft het toch zijne bezwaren er thans nog verandering in te brengen. Velen hebben de bundels in hun ouden toestand geciteerd. Verandert men nu de orde, dan zijn die citaten waardeloos geworden. De mogelijkheid om na te gaan, welke stukken een vroeger geleerde geraadpleegd heeft, en welke hij niet heeft gekend, ontbreekt, als eene nieuwe regeling van het archief wordt ingevoerd. Daarbij komt, dat het raadplegen van het archief gedurende den tijd, dat het opnieuw geregeld wordt, lastig en moeilijk is. „Endlich kommt hinzu, dass eine so grosse Arbeit wie die Umwalzung eines Archivs nur auf Kosten anderer dringender Aufgaben zu leisten ist". Met de laatste opmer king van den schrijver ga ik niet accoord, omdat ik in het algemeen het behoorlijk ordenen van het archief de meest dringende plicht van den

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 42