70
te besluiten. Het spreekt van zelf, dat het mijne bedoeling is hier voor
namelijk iets te zeggen van dat gedeelte, dat over het archiefwezen handelt.
Echter mogen een paar opmerkingen over datgene, wat de schrijver
omtrent het ontstaan van een archiefstuk mededeelt, hier niet ontbreken.
Wat Wolf daaromtrent zegt, is over het algemeen juist en nauwkeurig.
Toch trekt het de aandacht, dat niet tusschen concepten en minuten onder
scheiden wordt, of liever dat de schrijver van de veronderstelling uitgaat,
dat elk concept door het aanbrengen van wijzigingen door de verschillende
personen, die het hebben na te zien, in minuut veranderd wordt en zoo
in het archief van den afzender blijft berusten. Dat de wijzigingen, in
het oorspronkelijk concept aangebracht of aan te brengen, zoo talrijk konden
zijn, dat eene nieuwe opteekening (de minuut) noodzakelijk werd, ontgaat
den schrijver wel niet; maar hij beschouwt die minuut als eene copie.
Inderdaad onder de afschriften rekent hij in de eerste plaats de registers
van uitgaande blieven, die in den regel als minuten te beschouwen zijn,
daar zij den definitieven vorm van het uitgaande stuk, vóór de verzending
geschreven door of van wege de autoriteit, van welke het stuk uitgaat, weer
geeft. Tot de zaak zelve moge dat niet afdoen, en toegegeven moet worden,
dat het concept, waarop door verschillende personen, wier handen te her
kennen zijn, correctiën zijn aangebracht, voor den historicus van grooter
waarde is, dan de minuut in het brievenboek, dat neemt niet weg, dat in
den regel het brievenboek in het archief van den afzender de eenige bron
zal zijn, waaruit men het stuk zal leeren kennen, daar bij het bestaan van
een brievenboek het concept bestemd is vernietigd te worden. Ook behoeft
er hier niet op gewezen te worden, dat er ook uit een historisch oogpunt
vrij wat meer waarde moet worden gehecht aan de minuut, zooals zij in
het brievenboek voorkomt, dan aan de andere afschriften, die hetzij door
den afzender, hetzij elders worden gemaakt. Nog op eene andere eigen
aardigheid heb ik hier de aandacht te vestigen. Terwijl de schrijver uitvoerig
en nauwkeurig de wordingsgeschiedenis van eene akte uiteenzet, loopt hij
over het ontstaan van notulen, waarbij toch de onderscheiding tusschen
concept, minuut, net exemplaar en afschriften niet minder gewichtig is,
heen. Deze leemte zal wel samenhangen met de studiën van Wolf, die
hem hoofdzakelijk met de archieven van Duitsche vorsten in aanraking
hebben gebracht.
Wat de schrijver over het archiefwezen zelf mededeelt, althans wat
ons vaderland betreft, berust niet op eigene aanschouwing of eigen onder
zoek; hij is vaak afgegaan op Langlois—Stein en diergelijke werken; en
hoewel dit hoofdstuk, gelijk hij in het voorbericht mededeelt, door dr. Tille
is nagezien, heeft zulks niet kunnen beletten, dat wat hij over ons vader
land mededeelt, geheel verouderd is. Men oordeele. In een overzicht der
voornaamste archiefinventarissen wordt over Nederland het volgende gezegd
71
„Sehr fleissig sind die Niederlander in der Anfertigung und Drucklegung
von Inventaren gewesen. Das Material sowohl der veröffentlichten wie
der unveröffentlichten Repertorien ist ausführlich bei LangloisStein ver-
zeichnet. Besonders hervorzuheben sind das grosse 8 bandige Register
van het archief van Groningen von O. Feith (1853—1877;
betrifft das dortige Provinzialarchiv), verschiedene Inventare des reichen
Provinzialarchivs von Maastricht, welche Franquiret herausgegeben hat,
das Inventari van het Amsterdamsche Archief (Stadt-
archiv) von Scheltema (Amsterdam 1866 ff.) und L. Muller, catalogus
van het archief der gemeente Utrecht (1884 ff.) Namentlich
aber sind über dat Staatsarchiv in Haag Wegweiser von Bakhuizen van
den Brink und Bergh (1850), Hubrecht (1880) und Riemsdijk (1885)
erschienen." Men moet erkennen, dat dit niet precies up to date is. Merk
waardig is vooral de mededeeling omtrent die drie onbekende wegwijzers
door het Algemeene rijksarchief in den Haag. Zij schijnt ontleend te zijn
aan wat Langlois en Stein, na een kort overzicht van den inhoud van
dat depot gegeven te hebben, blz. 792 daaraan toevoegen„Cf. R. C.
Bakhuizen van den Brink et L. Ph. van den Bergh, Overzigt van
het Nederlandsche Rijks-archief, eerste stuk, 's-Gravenhage 1850,
in 8° de VI, 231 et XLIII pp.; P. F. Hubrecht, De onderwijs
wetten in Nederland en hare uitvoering, vijfde afdeeling (weten
schap en kunst), 's-Gravenhage, 1880, 2 vol. in 8°; Th. van
Riemsdijk, De griffie van Hare Hoogmogenden; bijdrage tot
de kennis van het archief van de Staten-Generaal der Ver-
eenigde Nederlanden, 's-Gravenhage, 1885, in 8°''. Zoo ontstaan
de legenden.
Eveneens wordt bij de vermelding van de verslagen aangaande onder
zoekingen in buitenlandsche archieven alleen melding gemaakt van die van
prof. Blok (blz. 687)die van Kernkamp, Brugmans, Berns, Busken Huet,
Bussemaker, Brom, Uhlenbeck, Hulshof zijn over het hoofd gezien. Wat
over het Nederlandsch Archievenblad gezegd wordt (blz. 696),
is juist; het is aan Keussen (Archivalische Zeitschrift, Neue Folge
VI) en aan Tille (Deutsche Geschichtsblatter III) ontleend. Wat
daarentegen over de archiefdepots hier te lande beweerd wordt (blz. 715),
is weder geheel mis. Als eene merkwaardige bijzonderheid wordt mede
gedeeld, dat het Algemeene rijksarchief „eine lückenlose Reihe der Beschlüsse
und Protokolle der hollandischen Provinzialstande von 1576 ab" bezit.
Alsof de serieën Statennotulen der andere provinciën zooveel minder
compleet bewaard zijn, en alsof niet juist de Hollandsche Statennotulen
gedrukt zijn en dus ook elders zijn te raadplegen dan in het Alge
meene rijksarchief. De voornaamste gemeentearchieven hier te lande blijken
te zijn die van den Haag, Haarlem, Amsterdamen Breda. Dat