68
dag na Esto mihi bepaalt. Eene nieuwe bewijsplaats, naar ik meen onop
gemerkt in dit verband, vond ik in eene oorkonde van Willem den Ver-
beider in het register O. R. Beijeren fo. 13. (Algem. Rijksarchief) gedateerd:
des Dinxendaghes ten avonde, up cleyn vastelavont.
W. Z.
Een paar opmerkingen. In den onlangs door de professoren
Brugmans en Oppermann uitgegeven Atlas der Nederlandsche
Palaeographie worden, om één voorbeeld te noemen, de verkortingen
in de navolgende zinsnede eener in de landstaal geschreven oorkonde aan
gevuld zooals de cursief gedrukte letters dit aantoonen„hadde tofferghelde
ende tot anderen zake XVIII Solidos hoWandenses"Ik veroorloof mij naar
aanleiding daarvan eene bescheiden opmerking en wel deze. De letters
lb met een verkortingsstreepje er door, de s met een verkortings
streepje er door of er boven en de d met een verkortingsstreepje er door,
werden gebruikt om in Latijnsche handschriften respectievelijk de woorden
libra, solidus en denarius, in Middelnederlandsche handschriften
respectievelijk de woorden pont, schellinc en penninc uittedrukken.
In Nederlandsche handschriften, waarin beurtelings de verkortingen en de
voluit geschreven woorden voorkomen, zal men naast de teekens ft-, en ct
nimmer de voluit geschreven Latijnsche woorden aantreffen, wel daarentegen
de Nederlandsche. Tal van voorbeelden zoude ik daarvan kunnen aan
voeren en ik ben er zeer gerust op, dat van het tegendeel geen enkel
voorbeeld is bij te brengen. Had de rendant geene verkortingen gebruikt,
dan zoude hij zelf hebben geschreven: hadde tofferghelde ende
tot anderen zake XVIII scellinghen hollants. Moet een uit
gever van Middelnederlandsche handschriften de bedoelde verkortingen nu
niet dienovereenkomstig aanvullen?
Omdat ze verband houdt met het bovenstaande, meen ik de volgende
kleine opmerking hieraan te mogen toevoegen. In het Middelnederlandsch
Woordenboek van Prof. Verdam, deel VII, kolom 410, vindt men onder
het artikel Schellinc deze aanteekening„Het woord wordt zeer vaak
verkort en voorgesteld door welk teeken wel uit Sc ontstaan zal
zijn". Dit is niet geheel juist. Het teeken is de lang geschreven eerste
letter van het latijnsche woord solidus met een verkortingsstreepje er
door en wordt, evenals de gewone korte S met een verkortingsstreepje er
boven, als teeken ook gebruikt om in Nederlandsche oorkonden het woord
schellinc uit te drukken. De c is nimmer te herkennen. Vindt men
ter aanduiding van geldsommen fc of sc dan is dit teeken eene verkorting
van het woord scilt, welk begrip, gelijk men weet ook als reken
munt voorkomt.
s-GravenhageAUG. SASSEN.
69
Archiefredders. Op huijden den 26 February 1635 compareerden
voor mij Lambert Rietraet, openbaer notaris bij den Hove van Hollant
geadmitteert in 's Gravenhaege residerende ende de getuijgen naergenoempt,
Anthoni Laurens, corporael, Johannes Faes ende Dirck Flock, beyde sol-
daeten onder de Guarde van Sijne Princelijcke Excellentie ende hebben
ter requisitie van Pieter Willems Post, timmerman alhier, tsaementlijck ende
elck van hen in 't bijzondere, by manne waerheyt, eere ende vromicheijt,
verclaert, getuijcht ende geattesteert, waerachtich ende heur wel kennelijck
te zijn, dat, alsoo de brandt lestmael in de Financie van Hollant alhier
was ontstaen, dat de voorseijde timmerman wel de derde geweest is, dije
sich in de voorseijde Financie presenteerde ende neffens heur alle moge-
lijck debuoir dede omme de boecken ende registers van de voorseijde
Financie te salveren. Redenen van wetenschap allesgerende de voorsijde
corporael ende Dirck Flock, dat sij de twee eerste geweest sijn, die in de
voorseijde Financie heur ten voorss. tijde hebben gepresenteert ende dat
dese requirant neffens eenen Jan Jans, mede soldaet onder de voorseijde
Guarde, heur is commen secunderen ende dat van den eersten totten lesten
daerinne getrouwelijck hebben gecontinueert, ende de voorseijde Johannes
Faes, dat hij daernae bij heur comende alle tselve mede gesien ende
gehoort heeft."
Dit stuk, voor de geschiedenis van ons archiefwezen van eenig belang,
is afgedrukt door Prof. H. Brugmans in de Bijdragen en mededeelingen
van Die Haghe, 1910, bl. 111. E. W.
Boekbespreking.
G. Wolf. Einführung in das Studium der neueren Geschichte.
Berlin, Weidmannsche Buchhandlung, 1910. XXVI 793 blz.
Op dit werk van Duitsche geleerdheid en Duitsche vlijt veroorloof ik
mij de aandacht der lezers van het Archievenblad te vestigen,
omdat het eene bijzonder breede plaats inruimt aan het archiefwezen als
hulpmiddel bij het historisch onderzoek. Het werk is nl. na eene korte
inleiding in twee boeken verdeeld: Die Tradition en Die Ueber-
reste genoemd. In het eerste wordt gehandeld over de narratieve ge
schiedbronnen, in het tweede over de oorkonden en de akten, d. w. z. over
de stukken, waaruit een archief is samengesteld. In het eerste hoofdstuk
van dit tweede deel behandelt de schrijver dan de verschillende soorten
van oorkonden en akten, in het tweede bespreekt hij eerst de geschiedenis
van eene akte, waarbij tusschen concepten, origineelen (d. i. grossen),
afschriften en registraturen onderscheiden wordt, en daarna het archiefwezen,
om met een overzicht der voornaamste uitgaven van oorkonden en akten