66 ingeruimd aan de bespreking van kronieken en andere narratieve geschied bronnen, dan aan die van de eigenlijk gezegde diplomata en akten. Toch komt de archivaris nagenoeg uitsluitend met de laatstgemelde categorie van stukken in aanraking. Zeker, ook behandeling van oude kronieken heeft zijn nut, maar alleen in zooverre als zij den aspirant-archivaris tevens opleidt tot historicus; voor zijne ambtelijke functies heeft hij voor alles noodig eene juiste kennis van de jdiplomata en akten, van de gebruiken zoowel op het gebied der diplomatiek als op dat der handschriften- en tijdrekenkunde der landsheerlijke kanselarijen, der stedelijke besturen, der kapittelen en kloosters enz. Daarmede komt men aan het tweede punt, waardoor het onderwijs in de archiefvakken zich moet onderscheiden, wil het voor de aspirant archivarissen inderdaad vruchtdragend zijnde praktische eischen van het vak moeten bij het onderwijs op den voorgrond staan. Niet op de Mero- vingische of Karolingische diplomata, die slechts bij hooge uitzondering in onze archiefdepóts gevonden worden, niet op de kanselarijgebruiken der keizers en der pausen moet in de eerste plaats bij het onderwijs de aan dacht gevestigd worden, maar op de privaatoorkonden, die het hoofd bestanddeel onzer archieven vormen, op de kanselarijgebruiken der Neder- landsche landsheeren e. d. m. De behandeling der latere middeleeuwen moet op den voorgrond staan, al moeten natuurlijk noch de vroegere middeleeuwen, noch de keizerlijke en pauselijke diplomata bij het onderwijs verwaarloosd worden. Alleen dient uit te komen, dat aan die onderdeden niet te uitsluitend de aandacht moet worden gewijd. In één woord het onderwijs in de eigenlijk gezegde archiefvakken moet, in tegenstelling tot dat in de hiervoor sub II genoemde propaedeutische vakken, speciaal voor a.s. archivarissen worden gegeven. Dat het onderwijs in de archiefvakken van eene toelichting uit archiefstukken, hetzij dan in originali, hetzij in reproductie, vergezeld moet gaan, spreekt van zelf. De archiveconomie, het voornaamste vak van alle voor den a.s. archi varis, wordt aan geene enkele universiteit onderwezen. Daarvoor moet dus de in 1902 gestelde eisch in zijn vollen omvang gehandhaafd blijven. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat sinds 1902 het doctoraat in het Romeinsch-Hollandsch recht is ingesteld, en dat dit dus thans met de beide andere doctoraten in de faculteit der rechtsgeleerdheid behoort te worden gelijkgesteld. Resumeerende, meenen de ondergeteekenden dus tot deze conclusie te moeten komen. Het is wenschelijk, dat de opleiding der wetenschap pelijke archiefbeambten in dier voege geregeld worde, dat de aspiranten zich moeten verwerven een der drie doctoraten in de juridische faculteit en zich tijdens hun verblijf aan de academie hebben eigen te maken kundigheden in de volgende vakken, die voor hen, die zich aan het archi- 67 variaat wijden, propaedeutische vakken zijn: Middeleeuwsch Latijn, Mid- del-Nederlandsch, Oud-Vaderlandsch recht, Nederlandsche geschiedenis, Middeleeuwsche aardrijkskunde, Kerkgeschiedenis en kerkrecht, Geschiedenis der staathuishoudkunde, Geschiedenis der Nederlandsche Staatsinstellingen en Middeleeuwsche kunst- en beschavingsgeschiedenis, zonder dat het echter noodig is, dat in die vakken een examen wordt afgelegd. Daarentegen moet de aspirant wel een examen afleggen in de eigenlijk gezegde archief vakken, nl. de archiveconomie, de diplomatiek, de palaeographie en de chronologie. De kennis in die vakken kan verkregen worden aan een archief en kan blijken uit een staatsexamen, die in de drie laatstgenoemde kan ook verkregen worden aan eene universiteit en blijken uit een acade misch examen. S. MULLER Fz. J. A. FEITH. R. FRUIN. Kleinere bijdragen. In dem vogelsang. In Grotefend, „Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit", Band I, trof mij i. v. „Johannstag baptisten in dem vogelsang" de verklaring: „kann nur der 24. Juni sein. Vom Juli an verstummen die Vogel im Walde. 1298 des zondaghes voer sinte Jans daghe baptisten in den vogelzanc (v. d. Beroh, Oorkondenb. II, 470)". Deze bewijsplaats zal wel de eenige zijnVan den Beroh drukt „Voghelzanc" met een hoofdletter, en heeft er, hoewel hij verzuimde deze plaats aan te geven in het Register van plaatsnamen, natuurlijk de „mansio" Vogelenzang in gezien. Inderdaad, de dateering is voor een buitenlandsch geleerde verraderlijk, al heeft hij ook de topographische kennis van het Duitsche rijk van een Grotefend. Jammer is het, dat deze fout ook in de nieuwe uitgave van het Taschenbuch is overgeplant; jammer ook, dat de zin voor natuurpoëzie, dien wij, hierop afgaande, den Hollandschen klerken uit graaf Floris' tijd zoo gaarne wilden toeschrijven, historisch niet is „belegt". Cleyn Vastelavont. In het „Programma voor een oorkonden- boek van het Sticht Utrecht", p. 42 wordt cleyn vastelavont vragen derwijs gesteld op Maandag na Esto mihiblijkens de noot aldaar zou ook Dinsdag na Esto mihi daaronder kunnen worden verstaanverg. de aanteekening bij Grotefend, Zeitrechnung, I, i. v. Fastelabend. Dezelfde haalt t. a. p. i. v. Fastelabend lutker enz. eene plaats aan uit Van Mieris, Charterboek IV, p. 758, waar deze cleyn Vastelavont op den Dins-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 39