20
met rijks-archieven op ééne lijn te stellen, en waarvan geregeld door par
ticulieren voor onderzoekingen wordt gebruik gemaakt
-2. eenvoudiger archieven van wetenschappelijk belang, die voor den
beheerder gelegenheid laten tot het bekleeden van andere betrekkingen,
welke niet gelijk bibliotheken en musea in verband staan met het archief
3. kleine archieven van slechts gering of geen algemeen belang.
De zoo juist gestelde eisch van een wetenschappelijken graad zou
voor de sub 1 genoemde archieven volle toepassing eischen, en liefst ook
voor die sub 2, vooral wel omdat deze laatste de leerschool kunnen zijn
voor de beheerders der groote archieven. Voor groep 2 evenwel zal
men, bij gebrek aan voldoende salarieering, wel, als voor groep 3, zich
moeten richten naar de beschikbare keuze.
Aanstelling. Over het algemeen geschiedde de benoeming door
B. en W.slechts in een klein tiental der gemeenten trok de raad de
benoeming aan zich.
Eenheid is hier zeker noodig. Zoolang de gemeentewet niet is ge
wijzigd, zal de benoeming door B. en W. moeten geschieden, hoewel wij
in abstracto de benoeming door den raad verkiezen.
Toezicht en medewerking. Leiden en Rotterdam hebben
eene commissie van toezicht voor het archief alleenin Utrecht is een
band gelegd tusschen archief en museumin Middelburg en Vlissingen
schijnt dit eveneens het geval te zijnin Brielle bestaat eene archief
commissie, die beter museum-commissie ware te noemen, als zijnde belast
met het instellen zoo mogelijk van een oudheidkamer.
Nevenbetrekkingen. Slechts 14 archivarissen hebben geene
nevenbetrekkingen. Bij de overige dient te worden onderscheiden, of de
nevenbetrekking in verband staat tot het archivariaat. Zoo is in 3 gemeenten
(Arnhem, Haarlem, Utrecht) aan den rijksarchivaris tevens de zorg voor
het gemeente-archief opgedragen. Zoo zijn de archivarissen van Delft,
Leeuwarden en Leiden tevens verbonden aan het museum of de bibliotheek,
als zoodanig afzonderlijk salaris genietend. In Alkmaar en Utrecht is
gelijk verband zonder afzonderlijk salaris of titel. Voor de overige archi-
variaten, waarvan de bekleeders hoofdbetrekkingen hebben van geheel
anderen aard, is het archief een „bijbaantje".
Salarieering. Ten opzichte der salarieering bestaat vrij groote
verscheidenheid. Waar het de archieven van groep 3 betreft is ze over
het algemeen zeer laag, maar waarschijnlijk min of meer in overeenstem
ming met wat van den archivaris wordt gevraagd. Het komt ons evenwel
21
gewenscht voor, daarvoor een algemeenen norm aan te geven, die met de
billijkheid rekening houdt. Er is namelijk alle reden om de belooning van
arbeid in het archief gelijk te stellen met die van leeraren H. B. S. of
gymnasium, die voor elk wekelijksch lesuur gewoonlijk met f 100.—
gesalarieerd worden. De archivarissen in kleine archieven, zeer vaak uit
deze zelfde groep gestudeerden gerecruteerd, moeten als minimum naar
denzelfden maatstaf beloond worden.
Voor de groepen 2 en 1 is over het algemeen de salarieering nog
minder gelukkig geregeld, en onvoldoende. Voor groep 1 de archieven
van Utrecht, Leiden, Amsterdam, Rotterdam en 'sGravenhage is de om
vang en het belang der werkzaamheden gelijk aan die van zoo niet alle,
dan toch de meeste rijksarchieven. Toch komen alleen de salarissen aan
de archieven te Amsterdam en Rotterdam met die aan de rijksarchieven
vrijwel overeen zij zijn zelfs beter. Te Utrecht is, zoolang de com
binatie van de betrekkingen van rijksarchivaris en gemeente-archivaris bestaat,
de bezoldiging voldoende te achten, maar op zich zelve is zij dat niet.
Te 'sGravenhage is het aanvangssalaris 800.—, het maximum 600.—
lager dan dat der rijksarchivarissen; terwijl te Leiden het salaris tot dit
jaar ƒ800.— en thans ƒ400.— blijft beneden het rijksminimum en er
geen bepalingen omtrent verdere verhooging bestaan
Voor groep 2 gemeenten als Alkmaar, Delft, Deventer, Dordrecht,
Kampen, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Nijmegen enz. is het
salaris over het algemeen onvoldoende. Het bedrag zal evenwel in de
verschillende plaatsen uiteenloopen in verband met de aan den titularis
gestelde eischen, en met door hem vervulde nevenbetrekkingen. Waar een
volledige dienst wordt verondersteld, zouden de tractementen in het alge
meen geregeld moeten worden naar analogie van die der commiezen en
hoofdcommiezen aan de rijksarchieven, terwijl hun minimum gelijk behoort
te zijn aan dat van de hoogste secretarie-ambtenaren na den secretaris;
immers aan hunne opleiding en kennis worden gelijke eischen gesteld als
aan die dezer hoofdambtenaren.
Dit stelsel kan natuurlijk alleen gevolgd worden bij volledigen dienst
bij minder diensturen zou het hiervoor genoemde systeem aanbeveling
verdienen van eene regeling, waarbij als bij leeraren 100.betaald
wordt voor elk wekelijksch arbeidsuur. Is het archivariaat toevertrouwd
aan den rijksarchivaris, dan zal waarschijnlijk ieder geval op zich zelf
moeten worden beoordeeld, vooral in verband met de beteekenis en het
gebruik van het betrokken gemeente-archief.
Ook dient bij de salarisregeling het oog gevestigd te worden op die
voor de ondergeschikte wetenschappelijke ambtenaren. De niet-wetenschappe-
De archivaris geniet als conservator van het museum daarnaast een tractement
van ƒ600.—