10 stukken, die wel het eerst voor afgifte aan Nederland in aanmerking zou den komen, bestaan in het buitengewoon omvangrijke, volledige archief van het Souvereine Hof van Opper-Gelder, loopende over 1580—1799, dat volgens de thans wel algemeen aangenomen regelen geheel thuis be hoort in het rijksarchief te Maastricht en ook alleen daarvoor van belang is. Geheele serieën, rijen, wellicht kamers vol met archiefstukken uit de 17e en 18e eeuwen! Welk een schat voor onzen Maastrichtschen ambt genoot, die met deze hem ontbrekende serieën alle lacunes in zijn depót stuk voor stuk zal kunnen aanvullenWelk een gemak voor het publiek, dat zich met onderzoekingen in het Maastrichtsche depót bezighoudt! Welk een onwaardeerbare aanwinst voor de geschiedenis van Roermond en omstreken, die eerst na de overdracht goed beschreven zal kunnen wordenIs het wel aannemelijk, dat de Nederlandsche regeering iets zal kunnen aanbieden, dat zelfs tegenover dit onwaardeerbare nummer alleen zal kunnen gelden als een equivalent, als iets van gelijke geldswaarde? Toch wel, meen ik te mogen antwoorden. Het is volkomen waar, dat uit het oogpunt eener goede archiefregeling het verkrijgen dezer col lectie voor het Maastrichtsche depót schatten waard zou zijn. Het is ook volkomen zeker, dat de bezoekers van dit depót, die zich thans ieder oogenblik naar Brussel moeten begeven, om hunne onderzoekingen aan te vullen en voort te zetten, met de verplaatsing van harte ingenomen zouden zijn. Niet tegen te spreken is het ook, dat door de overdracht aan de geschiedkundige studiën een hoogst belangrijke dienst bewezen zou worden. Maar wat doet dit alles ter zake? Wij hebben afgesproken, dat wij der gelijke consideratiën niet meer in aanmerking moeten nemen en alleen de handelswaarde der aangeboden artikelen zullen overwegen. Wij hebben ons dus alleen te begeven naar een antiquaire, en te vragen, welken prijs h ij voor de collectie zou willen geven. Ik vrees, dat die waarde voor de groote meerderheid dezer registers bedroevend gering zal zijn. Want al gelden handteekeningen van beroemde mannen, handschriften met minia turen, beroemde historische documenten in den handel zeer groote sommen, met registers, als waarmede wij hier te doen hebben, is het geheel anders gesteld: op eene auctie zouden hoogstens enkele Roermondsche locaal- historici dezen prijs aan onze regeering betwisten. Daarbij voegt zich nog eene andere overweging. Onze regeering zou zeker, indien op eene veiling zich het gevaar voordeed, dat deze in een harer depóts tehuis behoorende collectie voor scheurpapier verkocht werd of in handen kwam van een particulier, die ze misschien voor het onderzoek ontoegankelijk maken zou, de stukken gaarne aankoopen voor eene goede som geld. Maar van een zuiver praktisch standpunt beschouwd (en dit is volgens afspraak thans het onze) kan het haar toch eigenlijk volkomen onverschillig zijn, of deze omvangrijke collectie zich bevindt in haar bezit, dan wel in dat van de 11 Belgische regeering, die ze uitstekend verzorgt en te allen tijde voor het onderzoek openstelt. Uit dit zuiver praktische oogpunt beschouwd, is het zelfs voor onze regeering een niet onbelangrijk voordeel, dat hare Belgische zuster voor dezen schat een paar goed geventileerde vertrekken bouwt en hem laat bewaren, ordenen en beschrijven door hare eigene goed bezoldigde ambtenaren. Men ziet het: uit een zuiver prak tisch oogpunt oordeelend en alle andere consideratiën terzijde stellend, is het bezit van dezen geene rente afwerpenden schat geenszins onwaardeerbaar, zelfs nauwelijks begeerlijk. Een ander dergelijk voorbeeld. Bij mijne rangschikking van het Utrechtsche gemeente-archief vond ik jaren geleden een handschrift, dat ik weldra kon identific.eeren als een Staat van oorlog uit het laatst van de 17e eeuw, naar het scheen een origineel exemplaar. Inderdaad bleek bij onderzoek het jaar aan de Haagsche serie te ontbrekeneen Utrechtsche burgemeester, lid der Staten-Generaal, had het deel blijkbaar geleend voor een doel, dat nog wel te gissen was, en de teruggave verzuimd. Goede raad was duur. Het bezit van dit in de serie ontbrekende deel was na tuurlijk voor het Haagsche depót buitengewoon begeerlijk; daarentegen achtte het Utrechtsche gemeentebestuur zich aanvankelijk niet gerechtigd tot het wegschenken van zulk een betrekkelijk kostbaar gemeente-eigendom. Evenwel, na eenige overweging veranderde men toch van inzicht. Het handschrift scheen voor collectionneurs weinig aantrekkelijk en zou dus, niettegenstaande zijne onbetwistbare historische waarde, op eene auctie waarschijnlijk niet veel geld opbrengen, daar er geene concurrentie scheen te zullen zijn. Daarentegen scheen het voor het Haagsche rijksarchief ten slotte ook geheel voldoende, dat men nu wist, dat het daar ontbrekende deel berustte in het Utrechtsche gemeente-archief, vanwaar men het, als het noodig was, steeds ter leen zou kunnen ontvangen. Zóó bezien, ver anderde het geval geheel van aanziende gemeente Utrecht kon het stuk zonder bezwaar behouden. Maar eigenlijk scheen dit nu niet eens meer gewenschthet misplaatste handschrift toch was te Utrecht nutteloos, belem merde zelfs de goede regeling van het gemeente-archief. Zoo besloot men dus tot de afgiftede opoffering om het af te staan scheen nu gering, en tegelijk bood zich zoodoende de gelegenheid, om aan het rijksarchief eene beleefdheid te bewijzen, ter bevordering van het nuttige streven om het rijks-archief te completeeren in het belang der historische nasporingen. De wetenschappelijke waarde van het stuk was groot, de handelswaarde echter gering. Dergelijke voorbeelden laten zich in het oneindige vermeerderen. Een eigenhandigen brief van prins Willem I betwisten elkaar de liefhebbers van autographen voor grof geld, al is de inhoud onbeduidendvoor een geauthentiseerd afschrift van een onbekenden belangrijken brief van den-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1910 | | pagina 11