toenemen, indien het concept, zooals wij hopen, wordt publiek gemaakt.
Ook in een ander opzicht mochten wij ons verheugen in de belang
stellende medewerking van de regeering: de conceptlijst van Voor Ver
nietiging Vatbare stukken in de gemeente-archieven, die wij ons ten vorigen
jare veroorloofd hadden aan den Minister ter overweging aan te bieden,
tot het provoceeren van gewenschte jaarlijksche opruimingen in de gemeente
archieven, is, nadat zij door kritiek van verschillende zijden hier en daar
was gezuiverd en verbeterd, bij circulaire van 27 October 1908 vastgesteld
en rondgezonden.
Nog een heugelijk feit mag ik vermelden, dat te danken is aan het
belangstellende initiatief der regeering. De hoogleeraar Kernkamp, die
voor eenige jaren in opdracht der regeering de Zweedsche en Deensche
archieven had bezocht, maar zijne taak onafgewerkt had moeten laten,
heefttwee jaren geledenkrachtens eene nieuwe opdracht zijne taak
voltooid door een tweede bezoek aan Kopenhagen, gevolgd door het
onderzoek van de archieven der Duitsche Oostzee-stedenalleen de
archieven der Duitsche steden in Rusland moesten wegens de tijdsomstan
digheden ook ditmaal onbezocht blijven. De resultaten van deze archief-
reis hebben ons voor enkele weken eindelijk bereikt. Zij overtreffen in
rijkdom onze verwachtingende methode van het onderzoek en van het
verwerken en mededeelen der resultaten kan als voorbeeld dienen voor
dergelijke onderzoekingstochten. Hopen wij, dat de regeering volgens,
deze methode eerlang nog verscheidene zulke onderzoekingsreizen zal doen
ondernemen, kan het zijn door prof. Kernkamp in persoon
Ook op een maatregel der regeering van anderen aard mag ik wijzen
als heugelijk voor ons. Ik bedoel de benoeming van Dr. S. Q. de Vries
tot buitengewoon hoogleeraar in de paleographie aan de rijksuniversiteit
te Leidenonlangs heeft de benoemde zijn ambt aanvaard met eene rede
voering over Middeleeuwsche handschriftenkunde. Het feit
verdient bijzondere vermelding, omdat thans aan alle drie de rijksuniver
siteiten speciale docenten belast zijn met de behandeling der vroeger ten
onzent bij het onderwijs geheel verwaarloosde archiefvakken. Zeer gelukkig
acht ik ook de wijze, waarop de drie plaatsen vervuld zijnimmers elk
der drie benoemden heeft de hem toevertrouwde vakken op eene bepaalde
wijze opgevatde werkzaamheid van elk van het drietal zal dus gewis op
hoogst gelukkige wijze die van de anderen aanvullen. De heer De Vries
heeft in zijne toespraak zeer sterk den nadruk gelegd op de middeleeuwsche
handschriften van klassieke auteurs; de heer Schoenoen is, naar wij allen
weten, grondig kenner van de werkzaamheid onzer kloosters op dit gebied
en Dr. Oppermann, gevormd in de beroemde school der Monumenta
Germaniae, houdt zich bepaaldelijk bezig met de oorkonden en handhaaft
aldus het (ook door Dr. De Vries in zijne rede aanbevolen) verband
9
tusschen de paleographie en de diplomatiek. Zóó zullen dus onze drie
paleographen, wel verre van met elkander te wedijveren, elkanders werk
integendeel aanvullenieder zal werken op zijn eigen terrein en leerlingen
zoeken, die zijne eigene voorliefde deelen voor zijn onderdeel van het vak.
Slechts op één punt kan er rivaliteit zijnde jongste docent is buiten
gewoon hoogleeraar, de tweede in leeftijd is lector, de oudste is privaat-docent!
Ook in het afgeloopen jaar heeft dus de regeering veel gedaan voor
onze belangen; wellicht schijnt het onbescheiden, nog meer te vragen?
Maar ik geloof niet, dat dit onbescheiden isde regeering kan het niet
euvel duiden, zoo wij haar leemten in de bestaande regeling of eene min
voldoende uitvoering van onderdeden daarvan signaleeren. Zoo veroor
loof ik mij dus, kortelijk nog op eenige desiderata de aandacht te vestigen.
Onlangs bereikten ons geruchten van nieuwe moeilijkheden op het
Zwolsche rijksarchief, ook ditmaal ter zake van het daar gehuisveste oude
stadsarchief. Wat de rechte toedracht der zaak is, werd ons nog niet
bekendwij onthouden ons dus van een oordeel. Maar wèl mogen wij
uitspreken ons vermoeden, dat te Zwolle, waar nu reeds twee rijksarchi
varissen bezwaar hebben gemaakt tegen de bestaande regeling betreffende
het stadsarchief, iets niet in den haak moet zijn. Na de bekende gerucht
makende opheffing van het Zwolsche gemeente-archivariaat is eene over
eenkomst getroffen met het rijk, die voor de gemeente bijzonder voordeelig
was, maar die den rijksambtenaar geenerlei gezag gaf over het in zijne
lokalen gehuisveste oude stadsarchief. Dat zulk eene regeling op den
duur aanleiding zou geven tot moeilijkheden, was te voorzienhopen wij,
dat het de regeering zal gelukken, thans eene bevredigende oplossing dier
bezwaren te vinden
Een tweeden wensch waag ik het uit te spreken. Na het bekende
Koninklijke Besluit van 8 Maart 1879 zijn de rechterlijke archieven ge
plaatst in de rijksdepots in de provinciën. In drie gewesten zijn thans de
beschrijvingen dier stukken gepubliceerd. Het is aan te nemen, dat ook
in andere provinciën zulke beschrijvingen gereed of bijna gereed zullen
zijn. Is dit het geval, dan schijnt mij de onverwijlde publicatie dezer inven
tarissen zéér gewenscht. Ik heb tot het uitspreken van dien wensch eene
bijzondere aanleiding. Onlangs zijn verschenen de inventarissen van de
archieven van Schiedam en van Delfshaven. Beide boeken zijn met inge
nomenheid begroet en in ons orgaan besprokenmaar beide malen is
de opmerking gemaakt, dat deze archieven onvolledig waren, omdat de
daarin thuis behoorende archieven der schepenbanken zelfs niet waren
vermeld. Welnu, de regeering kan aan de dus uitgesproken grief tegemoet
komen de verdienstelijke pogingen der gemeentebesturen, die zich inspan
nen om de overblijfselen van hunne oude stadsarchieven behoorlijk te
ordenen en te publiceeren, kunnen gesteund worden, als evenzoo gehandeld