32 Schrijvers heldere en klare betoogtrant geeft ons werkelijk een scherp omlijnd beeld van ontstaan, bloei en verwording der Hooge Vierschaar in Zeeland. Na het gebruikelijke „Literatuur-overzicht" volgt een inleiding met het plan van het werk, benevens een beschouwing der gebruikte bronnen. Het eerste hoofdstuk behandelt oorsprong en samenstelling van de H. V., de twee volgende de H. V. resp. als rechtbank in civiele zaken en als leenhof, en als rechtbank in crimineele zaken. Daarna is een hoofd stuk gewijd aan de geschiedenis der H. V. sedert onzen afval van Spanje tot den Franschen tijd, terwijl een korte samenvatting, de resultaten van het geheele werk nog eens overziende, het boek besluit. Een dertiental onuitgegeven stukken, als bijlagen opgenomen, verduidelijken het be handelde. Oorspronkelijk was de rechtspraak in handen van den Graaf of diens vierschaarde hervormer, Floris V, bracht ook hier alles op hechter grond slagenlater behoudt de grafelijke vierschaar alleen: 1°. de rechtspraak in leenzaken, later overgegaan op Gecommitteerde Raden; 2°. het hooger beroep in civiele zaken, sedert het eind der XVe eeuw overgegaan op het Hof van Holland, en 3°. de rechtspraak in crimineele zaken, welke wel is waar in handen komt der stads vierscharen van Middelburg en Zierik- zee, maar deze colleges zetelen in dat geval geheel als plaatsvervangers der hooge grafelijke vierschaar. Het is te hopen, dat dr. Lasonder zijne zoo voortreffelijk ingewijde „verfassungsgeschichtliche" studies voort zal zetten. Het gewest, waarheen zijn smaak en werkkring hem voerden, leent zich hier bij uitstek toe. Mochten wij hem in alle bescheidenheid een raad geven, wij zouden den werkkring der burggraven van Zeeland en der rentmeesters-generaal aan zijn aandacht willen aanbevelen; hem is het mogelijk hier het laatste woord over te zeggen, dat getuigt dit boek. Brussel. HENRI OBREEN. Oorkondenboek der stad Gent. Gentsche Stads- en Baljuwsrekeningen 1280—1336, bezorgd door J. Vuijlsteke. Register door A. van Werveke.— Gent, Cam. Vijt 1908. De heer Van Werveke heeft bij de samenstelling van dit register eenigszins anders gehandeld dan wij bij zulk werk gewoon zijn. Een aantal op zich zelf zeer belangrijke aanteekeningen omtrent den kalender, het muntwezen, het stadsbestuur en dergelijke onderwerpen meer zijn door hem niet, gelijk allicht een ander doen zou, bijeengebracht in een afzon derlijken commentaar, die dan tegelijk als een algemeene inleiding op de rekeningen kon dienen, maar onder een bijzonder woord van den blad- 33 wijzer geplaatst. Daar hij echter zelf in een korte noot vóór in het register op de door hem gevolgde wijze van bewerking de aandacht vestigt, is er in billijkheid geen reden om hem deze afwijking van den gewonen vorm euvel te duiden elk, die het noodig heeft, is nu voldoende gewaarschuwd en weet hoe hij het gebruiken moet. Toch wil ik, als recensent min of meer verplicht zijnde den splinter in mijns naasten oog niet voorbij te zien, een paar vragen niet terug houden, die onder het doorbladeren van het register bij mij oprezen. Naast het woord Abt van St. Baves vind ik ook het woord Baves (de abt van S.) Waarom, moet ik vragen, zijn op het eerste woord maar drie van de plaatsen opgegeven, waar die prelaat in de reke ningen voorkomt, en op het tweede behalve deze drie nog twee plaatsen meer? Ook is het vreemd dat, terwijl aan den abt van St. Baafs twee bladwijzerwoorden zijn toegekend, die van Baudelo slechts met één (Abt van Bodelo) wordt afgescheept. Waarom, zoo vraag ik al verder, zijn de plaatsnamen behalve in den ouden vorm, dien zij in de rekeningen dragen, niet tevens ook in de hedendaagsche spelling als bladwijzerwoorden opgenomen Bij sommige is dat blijkbaar inderdaad geschied, maar hoe gemakkelijk zou het voor den gebruiker van het register zijn, indien het bij alle zonder uitzondering ware gedaan. Wie, om een voorbeeld te noemen, zal, als het zoo uitkomt, het register niet eerder naslaan op Aar- denburg, Reims, Schorisse dan op Ardenborgh, Rie men, Scorense, waar hij nu onder zoeken moet? Kleinigheden, zoo men wil, maar die toch bij het raadplegen ongerief moeten veroorzaken, afgezien nog van het gemis aan eenvormigheid van behandeling, alias uniformiteit, dat er uit spreekt en dat bij een rechtschapen archivaris, waar hij het ook ontmoet, altoos een gevoel van verdrietigheid, zoo niet erger, opwekt of ten minste plichtshalve behoort op te wekken. Doch liever dan zoo voortgaande spelden in een hooitas te zoeken, wil ik hier een woord van erkentelijke waardeering neerschrijven voor den ernst, bijna zou ik zeggen de toewijding, waarmede zoowel de overleden Vuijlsteke als de heer Van Werveke hun taak hebben opgevat en vol bracht. Door de zorg, welke zij aan dit register hebben ten koste gelegd, is eerst ten volle aan het licht gebracht, hoeveel die oogenschijnlijk zoo dorre rekeningen tot verrijking wan geschiedkundige kennis kunnen bij dragen. Meer nog, zij hebben door hun breedvoerige opgaven onder zulke woorden als Dagloonen, Maten, Munten, Laken en meer andere een ieder, die van zulke onderwerpen een bijzondere studie maakt, het tijdroovend doorbladeren en excerpeeren van de rekeningen zelve voor een goed deel bespaard. De kleine fouten, waar hun arbeid evenmin vrij van is als eenig ander menschenwerk, kunnen de eer niet verduisteren, waarop zij rechtmatige aanspraak hebben, die van de histo-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1909 | | pagina 21