14
daarvoor de machtiging der hooge regeering verkregen, zich schuldig
maken aan plichtverzuim, aan verwaarloozing van hun ambtswerk. Op
deze aantijging wil ik antwoorden, met overtuiging antwoordenik zou
dit doen, zelfs al ware het verwijt uitgesproken op zachteren toon. Immers
ik houd de meening in hare algemeenheid voor volkomen onjuist,
ja ik acht ze zelfs in stelligen strijd met het belang onzer archieven,
nu de aanval gedaan werd juist op het oogenblik, dat de samenstelling
der Tiendcommissies aan de orde was.
Ik geef dadelijk toe, dat alle ambtenaren, die noch degelijk zijn
noch handig en vlug, zich van het aannemen van het lidmaatschap van
commissiën behooren te onthoudenik erken zelfs, dat het lidmaatschap
van vele commissiën ook voor ambtenaren, die wel degelijk zijn maar
niet handig en vlug, een gevaar is. Ieder ambtenaar voor zich moet
beoordeelen, in hoeverre zijn speciale aanleg hem vergunt, behalve zijn
ambtswerk, dat niet lijden mag, nog andere werkzaamheden op zich te
nemen. Maar ik zie volstrekt niet in, waarom voor de archivarissen de
toestand anders is dan voor andere ambtenaren, waarom hun ambtswerk
meer dan dat van anderen moet lijden onder zulke combinaties. Het
nadeel en het gevaar, die ik boven aanduidde, bestaan overal en altijd
maar in vele gevallen is er juist reden om eene uitzondering te maken
voor archivarissen. Immers op hen rust de dure plicht, om niet alleen
door hun ambtswerk, maar ook daarbuiten, het belang van de archieven
voor de praktijk met ijver te propageeren, en de erkenning van dit feit is
bepaaldelijk ook een algemeen belang.
Ware ook tot mij eene uitnoodiging tot het zitting nemen in de
Utrechtsche Tiendcommissie gericht, ik zou, als lid van reeds een paar
rijkscommissiën, ze waarschijnlijk hebben afgewezen als te tijdroovend
maar ik zou dit zeer zeker niet hebben gedaanindien ik niet te
Utrecht zelf een vakgenoot als geschikten plaatsvervanger had kunnen aan
wijzen. Want het feit zelf, dat men aan archivarissen denkt voor het
lidmaatschap van dergelijke commissiën, schijnt mij even heugelijk in het
belang der te behandelen zaken als in dat der archieven zei ven. Toen
indertijd eene commissie werd benoemd, die zou rapporteeren over den
rechtstoestand der vicarieën, heeft men het ridicule schouwspel kunnen
beleven, dat daarin geen enkele archivaris is benoemd, en tevens
het niet minder verbijsterende resultaat, dat in nagenoeg elke provincie
over de hoofdpunten van dezen rechtstoestand geheel verschillende denk
beelden bleken te bestaan. Thans, bij de opheffing der tienden, heeft
men althans in twee commissiën archivarissen benoemd. Ik prijs den
vooruitgang, en ik herhaal, dat ik dit doe in het belang der te behandelen
zakenmaar niet minder doe ik dit in het belang der archieven. Gelukkig
acht ik het, b ij zonder gelukkig, dat men begint in te zien, dat de bijstand
15
der archivarissen nuttig, onmisbaar zelfs is, om questies als deze goed
op te lossen. Maar ik verwacht van de medewerking dezer ambtenaren ook
nog een bijkomend nut voor de oorkonden onzer geschiedenis. Den lezers
van ons Archievenblad is uit het stukje van Mr. Mees gebleken, hoe
buitengewoon belangrijke archiefstukken somtijds bij tiendquesties be
trokken kunnen zijn wij mogen het er voor houden, dat althans in Gelderland
en Zeeland het behoud van dergelijke stukken nu verzekerd is te achten.
Drie herinneringen van persoonlijken aard mogen dit verslag besluiten,
de eene treurig, de andere verblijdend. De eerste is de dood van onzen
ambtgenoot Hezenmans. Ik heb hem nooit gezien; maar altijd heb ik toch
zekere sympathie gevoeld voor dit eigenaardige broederpaar, de eene
archivaris van de stad 's-Hertogenbosch, de andere architect harer kathe
draal, die te zamen zoo goed het geestesleven der middeleeuwen
moeten hebben verstaan. Nu is dit verbond verbroken, beiden zijn ze
heengegaan, heengegaan binnen één jaarzonder elkander schenen ze niet
te kunnen leven
Maar met deze melancholieke noot behoef ik mijn verslag niet te
besluiten. Wij betreuren de doodenmaar sterk voelen wij ons nog in het
bezit der levenden. Meer dan anders gevoelen wij dit op het oogenblik,
nu wij vergaderen in de nabijheid van de antieke zaal, die door de vereerders
van onzen verdienstelijken ambtgenoot Bruinvis aan het Alkmaarsche museum
is toegevoegd ter gelegenheid van zijn 80en geboortedag. Wij prijzen de
hoogst gelukkige gedachtemaar wij verheugen ons niet minder over de
aanleiding daarvoor. De heer Bruinvis, die met den heer Van Schevichaven
door de daad bewijst, hoe bij een leven in en met de oude archieven de
geest frisch en het hoofd helder blijven kan, moge nog lange jaren
genieten van het genot, dat hem vooral deze taktvolle hulde schenken zal
Onze nestoren maken ons beschaamdmaar wij streven hen toch na.
Onze ambtgenoot Joostino heeft ons na lang stilzwijgen in de laatste
jaren verbaasd door een zonder ophouden vlietenden stroom van inventa
rissen, allen bewerkt met toewijding en met voorbeeldige zorg. Thans
eindelijk is die stroom gestuit: het laatste, lijvigste deel is voor enkele
maanden verschenen. Alleen onder alle Nederlandsche rijksarchieven heeft
het Drentsche depót thans het voorrecht, dat het geheel is geordend en
geïnventariseerd. Onzen ambtgenoot een welgemeende gelukwensch bij
de voltooiing zijner omvangrijke taak!
Het belangrijkste feit mijner agenda heb ik bewaard voor het slot.
Onze Belgische broeders, actief als altijd, hebben, naar gij weet, het initia
tief genomen, om tegen den volgenden zomer een congres van archivarissen
en bibliothecarissen bijeen te roepen te Brussel. Een feit van beteekenis!
Want al mag men van de wetenschappelijke resultaten, die congressen
direct afwerpen, zeker niet te veel verwachten, ook niet waar het,