32 Zonder deze laatste krachtige uitdrukking voor mijne rekening te nemen, meen ik, dat Mr. Fruin gelijk heeft met te beweren, dat het de gemeente-secretaris is, die bevoegd is afschriften te geven van de volgens art. 22 B. W. naar de gemeente-archieven (waarvan de secretaris volgens art. 103 Gemeentewet de bewaarder is) overgebrachte registers van den Burgerlijken Stand, ouder dan het loopende jaar. Indien de wet uit drukkelijk bepaald had: De ambtenaar van den Burgerlijken Stand is bewaarder van de registers van den Burgerlijken Stand, dan zou alleen het feit van die overbrenging daarin geene ver andering brengen de ambtenaar zou bewaarder blijven en dus volgens art. 24 B. W. alleen bevoegd zijn tot het geven van afschriften. Nu echter dergelijke algemeene bepaling niet bestaat en art. 24 alleen spreekt van „de bewaarders", terwijl art. 27 zelfs het bestaan van „andere bewaarders" dan de ambtenaar van den Burgerlijken Stand uitdrukkelijk constateert, schijnt er geen reden te zijn, om aan de woorden der wet eene gewrongene uitlegging te geven door aan te nemen, dat daardoor een ander bedoeld wordt dan de persoon, dien art. 22 B. W. belast met de bewaring der registers van den Burgerlijken Stand, ouder dan het loopende jaar. Zoo doende is echter, naar het mij voorkomt, nog geenszins beslist de vraag, wie bevoegd is extracten te geven uit de oude (kerkelijke en andere) registers, die in 1811 naar het bureau van den Burgerlijken Stand zijn overgebracht en die volgens sommigen krachtens art. 22 B. W. eveneens hadden moeten overgebracht worden naar het gemeente-archief. Ik wensch dit hier opzettelijk te betoogen, omdat ik de vraag van gewicht acht. De overbrenging van de kerkelijke registers naar de stadhuizen heeft in Frankrijk plaats gehad krachtens de wet van 20 September 1792, die in titre VI art. 13, 5 bepaalt: 1. „Dans la huitaine, a compter de la publication du présent décret, le maire ou un officier municipal, suivant l'ordre de la liste, sera tenu, sur la requisition du procureur de la commune, de se transporter, avec le secrétaire-greffier, aux églises paroissiales, presbytères et aux dépots des registres de tous les cultes; ils y dresseront un inventaire de tous les registres, existans entre les mains des curés et autres dépositaires. Les registres courans seront clos et arrêtés par le maire ou officier municipal. 2. Tous les registres, tant anciens que nouveaux, seront portés et déposés dans la maison commune. 3. Les actes de naissances, mariages et décès continueront d'être inscrits sur les registres courans jusqu'au premier Janvier 1793. 5. Aussitót que les registres courans auront été clos, arrêtés et portés a la maison commune, les municipalités seules recevront les actes de naissances, mariages et décès, et conserveront les registres. Défenses 33 sont faites a toutes personnes de s'immiscer dans la tenue de ces registres et dans la réception de ces actes". Deze wet werd 17 Juni 1796 (29 Prairial an IV) ingevoerd in België (en enkele deelen van ons land) en heeft daar ook gegolden. Daar zij bestemd was „pour déterminer le mode de constater l'Etat civil des citoyens moet zij echter geacht worden vervallen te zijn met de vast stelling van den Code Napoléon in 1803. Deze Code spreekt natuurlijk niet over de afgifte der kerkelijke registers, die destijds in Frankrijk (en zeker ook wel in België) reeds lang eene afgedane zaak was. Hij noemt zelfs de kerkelijke registers niet; het zou dus min of meer questieus kunnen schijnen, of de bepalingen van den Code over het geven van afschriften en extracten uit de registers van den Burgerlijken Stand geacht moeten worden ook betrekking te hebben op de kerkelijke registers. Art. 45 Code Napoléon zegt: „Toute personne pourra se faire délivrer par les dépositaires des registres de l'Etat civil des extraits de ces registres". Het is waar, dat de kerkelijke registers in Frankrijk moeten beschouwd worden als een deel van het archief van den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, daar zij aldaar door de wet naar de stadhuizen waren overgebracht; terwijl de municipalités ook in dit opzicht volgens art. 5 moeten beschouwd worden als opvolgers in de rechten en functiën van de „curés et autres dépositaires" der kerkelijke „geboorte-, huwelijks- en sterfregisters" Maar indien men op dien grond van meening is, dat de kerkelijke registers inderdaad moeten gehouden worden voor „registres de l'Etat civil", dan kan dit toch stellig alleen geschieden, omdat het bovenaangehaalde art. 3 der wet van 1792 daartoe eenige aanleiding geeft. (Ik merk evenwel op, dat de registers volgens art. 1 gesloten worden door den Maire, en dat weliswaar de akten van het loopende jaar volgens art. 3 in dezelfde registers ingeschreven zullen worden, maar dat zij toch volgens art. 5 beschouwd worden als verschillende akten, gehouden door eene nieuw geschapen autoriteit.) Zooals bekend is, werden onze zuidelijke provinciën (o. a. Zeeland) ingelijfd den 16en Maart 1810. Daar werd de questie vrij spoedig ter hand genomen: den 16en December 1810 stelde de prefect van de Monden der Schelde het volgende arrêté vast: „Le Préfet arrête Art. 1. Les anciens registres, constatant l'état civil des habitants de ce département, seront clos et arrêtés au premier Janvier prochain 1811, par les fonctionnaires, qui étaient chargés de leur tenue. Ten onzent hebben geene kerkelijke geboorte- en sterfregisters bestaan. De doopregisters kunnen wellicht beschouwd worden als geboorte-registersde begraafboeken echter stellig niet als sterfregisters.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1908 | | pagina 21