10 van het beginsel, om de archiefambtenaren werkzaam te honden aan het zelfde depot en zoodoende gebruik te maken van de door hen allengs verkregen ervaring; Z. Exc. voegde er echter bij, dat het belang van het archiefwezen zelf afwijking van dien regel in bepaalde gevallen kon recht vaardigen. Zonder eenig oordeel uit te spreken over de voorvallen, die tot de opmerking aanleiding gaven, meen ik, dat de geformuleerde begin selen in het algemeen onberispelijk geacht moeten worden. Een vonnis van het Hof te Amsterdam stelde onlangs eene voor ons belangrijke quaestie aan de ordehet besliste, dat de gemeente-secretaris niet bevoegd was, authentieke afschriften te geven van akten in het ge meente-archief, eene beslissing, die natuurlijk ook op de archivarissen met betrekking tot de oude rijksarchieven kan worden toegepast. Het vonnis is dezer dagen door den Hoogen Raad gecasseerd. Maar het feit, dat een hoog rechtscollege het heeft kunnen wijzen, blijft van zooveel belang, dat ik het met eenigen nadruk wil vermelden. Trouwens de commissie voor de concept-wet op het Nederlandsche archiefwezen heeft er natuurlijk reeds een nuttig gebruik van gemaakt voor hare memorie van toelichting. Nog moet ik vermelden den strijd, die over de opleiding der Neder landsche archivarissen gevoerd werd tusschen den hoogleeraar Brugmans en mij. Over den uitslag daarvan durf ik niet oordeelen: aanvankelijk meende ik, dat wij op weg waren het eens te wordenten slotte geloofde ik een afgrond te bespeuren, die tusschen ons gaapte. Maar later heeft Prof. Brugmans mij tot mijn genoegen verzekerd, dat wij het inderdaad veel meer eens waren dan ik had vermoed. Ten slotte overgaande tot het gebied der personalia, vermeld ik met genoegen, dat onze ambtgenoot te Batavia thans definitief benoemd is, en dat het waterschap Hunsingo door de benoeming van een archivaris moedig is getreden in het spoor, dat door het hoogheemraadschap van Delfland helaas weder verlaten is. In Den Haag is onze ambtgenoot Dr. H. E. van Gelder uit Alkmaar opgetredente Delft heeft onze ambt genoot M. H. van Visvliet Dr. G. Morre vervangen, en te Vlissingen is in strijd met alle regelen van erfopvolging de heer Dommisse Sr. zijnen zoon opgevolgd als archivaris. Ook te Vlissingen schijnt het dus te gaan als te Groningen, waar de Nieuwe Rotterdamsche courant onlangs met welgevallen kon constateeren, dat „het geslacht Feith erfelijk belast is met de geschiedschrijving van Stad en Ommelanden"alleen maar staat het te vreezen, dat de hiërarchie der Dommissen in opklimmende reeks spoediger zal gesloten moeten worden dan de populaire dynastie Feith, die wij allen gaarne nog eeuwen zouden wenschen te verlengen. Twee sterfgevallen heb ik U ten slotte te herinneren. Onze gewezen ambtgenoot Mr. J. W. Mulder, wiens aftreden indertijd aanleiding gaf tot een geruchtmakend debat in den Zwolschen gemeenteraad, is onlangs te 11 Alkmaar overleden, waar hij, reeds enkele jaren na zijne beroepsverande ring, de eervolle plaats bekleedde van president der Rechtbank. En voor eenige weken is ook de heer J. van Lokhorst heengegaan, dien het den Nederlandschen archivarissen past met waardeering te gedenken als den schepper van al onze nieuwe rijksarchiefgebouwen, tegelijk den bekwamen hersteller van menig oud-Nederlandsch monument. In den kring van onze vereeniging zelve valt ternauwernood eenige verandering te vermelden. Het ledental is iets toegenomen door het toe treden van 2 gewone en 3 buitengewone ledenterwijl 3 gewone leden ons ontvielen. Ook in ons bestuur kwamen gelukkig geene veranderingen voor. Maar een groot verlies hangt ons boven het hoofd. Mr. Fruin heeft ons medegedeeld, dat hij wegens toenemende drukten bezwaar meende te moeten maken, om langer het redacteurschap van ons blad waar te nemen. Dien wensch moeten wij, nu het ons niet gelukt is den heer Fruin van gedachten te doen veranderen, eerbiedigenmaar wij berusten noode in het onvermijdelijke, want wij herinneren ons met dank bare waardeering, hoe het Mr. Fruin gelukt is, aan het Archievenblad door het verkrijgen van talrijke belangrijke bijdragen eene beteekenis te geven, waaraan niemand had durven denken. Dat hem dit werk nu en dan zwaar gevallen is, verhoogt onze dankbaarheidmaar het verwondert ons niet. Inderdaadmet groote waardeering van de hulp van Dr. Wiersum en Prof. Brugmans, die zijnen arbeid geregeld en onvermoeid steunen door het schrijven van de Literatuur-kroniek en de Biblio graphic en die daardoor zijne taak voortdurend vergemakkelijken, heeft onze redacteur toch over het algemeen reden tot klagen over gebrek aan medewerking, niet alleen aan spontane medewerking, maar ook zelfs aan de hulp, die hij soms vraagt en recht heeft te vragen aan verschillende onzer leden. Er schijnt zekere verslapping te bestaan in de bereidvaar digheid en den lust om iets te doen voor onze vereeniging. Reeds vroeger heb ik gemeend, U op dit gebrek te mogen wijzen. Inderdaad, Mijne Heerenwilt bedenken, dat onze vereeniging, die uit slechts zóó weinige personen bestaat, recht heeft op de toewijding van al hare leden. Zij kan niets missen en niemand missen: eerst als alle leden getrouw zijn aan het vaandel, dat hen reeds meermalen ter overwinning heeft geleid, is er hoop, dat het werk, door ons ondernomen en waaraan wij gehecht zijn, zal kunnen voortgezet worden. Eerst zóó is er kans op een b 1 ij v e n d succeseerst zóó kan het verval voorkomen worden, dat na de eerste, met gelukkig gevolg bekroonde inspanning altijd te vreezen is. S. MULLER Fz.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 10