jlciVrlitmVclt
74
cieelen aard, die, tot nu toe, na tien jaren onder de betrokken ambtenaren
te hebben berust, naar de departementale archieven werden overgebracht
en daar nog tien jaren moesten berusten alvorens te kunnen worden
vernietigd of verkocht, voortaan niet meer naar die archieven zullen worden
overgebracht. Deze maatregel is genomen om de overlading der depar
tementale archieven, die het overnemen van stukken van meer gewicht
verhinderde, tegen te gaan, en houdt ongetwijfeld verband met de aan
neming van het wetsontwerp MillaudDéandreis (zie Archievenblad
19012 blz. 61, 1904 5 blz. 207) door den Senaat.
In den laatsten tijd komt in de Kerkelijke Courant (redacteur prof.
Gooszen te Leiden) de reeds vroeger in dit tijdschrift (jaargang XII, blz.
64) vermelde advertentie voor van Hartog Lierens, die zich voor het
vernietigen van archieven aanbeveelt. Een verzoek aan den redacteur om
die advertentie, die in een blad als de Kerkelijke courant gevaarlijk kan
zijn, niet op te nemen of tegen het vernietigen van archieven te waar
schuwen bleef tot heden zonder gevolg.
1905/1906» Na
Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Bijdragen voor dit tijdschrift te zenden aan Mr. R. FRUIN te Middelburg.
De opleiding der archivarissen.
Ik zie mij genoodzaakt met een enkel woord nogmaals de opleiding
der archivarissen te bespreken. Daarover heb ik mijn meening vrij uit
voerig uiteengezet in mijn rede over staatsexamens voor historicionlangs
te Utrecht gehouden j. Naar aanleiding daarvan achtte mr. S. Muller Fz.
het noodig het vraagstuk in dit blad aan de orde te stellen. Ik zeg met
opzetnaar aanleiding daarvan. Immers het uitvoerige betoog van den
Utrechtschen archivaris richt zich in hooofdzaak niet tegen mij en mijn
voorstellen. Formeel en materieel kan ik dat bewijzen. Formeel want
mr. Muller richt zich tegen de philologen en hun in zijn oogen zonder
linge opvattingen over der archivarissen opleiding. N11 overkomt het mij
toch zonderling, dat ik een man als mr. Muller moet duidelijk maken,
dat ik geen philoloog, maar een historicus ben; juristen plegen immers
zoo goed te onderscheiden en zouden dus ook moeten wetendat en welk
onderscheid er is tusschen historie en philologie. Incidenteel kan ik daarop
hier niet verder ingaan; maar dat er onderscheid is, kan mr. Muller
zich bewust wordenwanneer hij zich herinnertdat er in den boezem
der philologen-congressen een levendige strijd is gevoerd over de vraag,
of de geschiedenis daar moest worden toegelaten en of zij daar het recht
had een afzonderlijke sectie te vormen 3).
Overgenomen uit De Nederlandse he Spectator, 1905no. 34, met
vergunning' van de redactie en den schrijver.
2) Afgedrukt in De Twintigste Eeuw, 1905, blz. 257 vlg.
3) Vgl. Handelingen van het Tweede Nederlandsche Philologen-Congres, blz. 6
vlg. ld. van het Derde Ned. Ph. C., blz. 5 vlg.
Goedgekeurd bij Kon. besl. van 29 Sept. 1891.