6 eenige bijzonderheden omtrent de geschiedenis er van gevonden. Er bestaat nl. een oude inventaris van circa 1650, misschien wel door Constantijn Huygens bewerkt, en in 1683 door Ph. Tollius geverifieerd. Volgens dezen inventaris was het archief toen geborgen in verschillende Iadende er in vermelde stukken zijn allen van particulieren aard. In 1791 heeft de geheimschrijver Ferraud alles, wat toen in; het Stadhouderlijk archief aanwezig was, geverifieerd; in die nieuwe inventarissen komen nu naast de particuliere bescheiden, staatkundige stukken voor den dag. Misschien reeds in de 17e eeuw, doch zeker in de 18e, heeft men deze verschillende soorten archivalia in hetzelfde depót gebracht. Mogelijk heeft hiertoe aanleiding gegeven de overneming van een groot aantal stukken uit het prinselijk hof te Leeuwarden in 1777. In 1795 is een groot gedeelte van het archief verzonden naar Oraniën- steinvan daar naar Dillenbnrg en toen weer naar Oraniënstein. Von Arnoldi heeft getracht eene classificatie en inventarisatie van deze collectie tot stand te brengen, en deze inventarisatie wordt nog gevolgd. Maar niet alle papieren zijn hieronder begrepen. In 1798 zijn er massa's stukken, die in 1795 waren achtergelaten, overgezonden naar Duitschland. Wie heeft dit gedaan? Dat is niet bekendmaar wel weet men, dat een groot aantal reeds in 1795 naar Hamptoncourt waren gebracht en van daar naar Nassau. Het geheele archief is echter nooit in Duitschland geweest. Later (1814 en 1815) is een deel der archiefstukken, in 80 kisten verpakt, naar Den Haag verzonden, waar zij in de Gotische zaal werden bewaardgedeel telijk gingen zij naar Amsterdam. In 1825 is er, misschien door de nauwere betrekking tusschen de beide takken van het huis van Nassau, weer eene groote bezending stukken naar Den Haag gebracht. Ook zijn er nog stukken te Berlijn geweest, nl. die welke te Brunswijk berustten en na den dood van Willem V aan diens zoon zijn overgegeven. Er hebben herhaalde malen vermeerderingen van het archief plaats gehad, zooals in 1777 (boven reeds vermeld), in 1823 (archivalia van Constantijn Huvoens, op auctie aangekocht), in 1839 (archieven uit Berlijn), in 1848 (archief van de Bentinck's, Bentinck van Rhoon en van zijn broeder Charles, aangekocht). Koning Willem I stelde veel belang in het archief en liet het op de basis, door Von Arnoldi gelegd, in 1823 en 1824 inventariseeren door D'vvov van Mijdrecht en Sirtema van Grovestins. Van 1831 tot 1871 (feitelijk van 1831 tot 1866) was de bekende mr. Groen van Prinsterer archivaris en daarna de zeer ijverige generaal Mansfeldt. Het thans geldende systeem van classificatie berust op de groepeering van de stukken om een bepaald persoon. Zoo vindt men b. v. onder het hoofdPrins Willem I, de papieren betreffende zijne geboorte, zijne huwelijken, zijne kinderen, en na de stukken, op zijn leven betrekking 7 hebbende, die, welke handelen over zijn dood. Na deze zaken van private n aard volgen de commissiën, verleeningen van titels en orden, en vervolgens zijne correspondentie met vorsten, gezanten, de Generaliteit, de pro vinciën, de steden en eindelijk met particuliere personen. Dit systeem heeft zijne gebreken, en later zijn er dan ook pogingen gedaan, om het te veranderen, maar dit bleek niet wenschelijk, en tegenwoordig blijft men het- dan ook nog steeds volgen. Nadat de Voorzitter den spreker hartelijk had dank gezegd voor zijne belangrijke rede en er op gewezen had, dat de laatstelijk ter sprake ge brachte wijze van inventariseering op praktische gronden zeer goed te verdedigen was, werd de vergadering gesloten. Uit het benauwde zaaltje begaf men zich nu naar buiten om een goed geslaagden rijtoer in Maastrichts schoone omstreken te maken, die de deelnemers zoozeer boeiden, dat men eerst Iaat het was bij achten zich aan den disch zette, om den dag te besluiten in het stadspark onder de tonen van de Arhemsche orchestvereeniging. Toespraak van den Voorzitter. Wanneer ik de taak overzie, die heden op mij rust, dan is dit waarlijk geene opwekkelijke. Want inderdaad, ik moet aanvangen met het con- stateeren van eene lange reeks verliezen, die onze vereeniging geleden heeft op allerlei gebied, verliezen, niet allen even pijnlijk, enkele zelfs voor de betrokken personen eene winst, maar toch allen verliezen, die wij gevoelen, dubbel gevoelen in onzen kleinen kring. Allereerst herdenk ik het overlijden van onzen ambtgenoot Bijleveld. Eerst op gevorderden leeftijd is hij uit een anderen werkkring tot ons overgekomen, en altijd heeft hij zich wat afzonderlijk gehouden, persoonlijk en zakelijk: slechts weinigen kenden hem. Oppervlakkigen beoordeelaars kon het dan ook wel schijnen, dat hij niet met hart en ziel een der onzen was. Maar die indruk was stellig onjuist. Met ijver en toewijding heeft hij gewerkt, veel gewerkt. Van de resultaten van dat werk is niet veel gebleken naar buiten, en hij was allerminst de man, om zelf daarover te spreken en eenige reclame te maken. Maar ik weet, dat zijne werk zaamheid te Arnhem hoog werd gewaardeerd, en al kan ik dus zelf niet oordeelen over hetgeen hij heeft verricht, een woord van hartelijke waar deering voor dezen ijverigen en stillen werker is hier op zijne plaats. Een tweede verlies hebben wij geleden, een grooter verlies, al geeft het ons geene aanleiding tot droefheid: Dr. Colenbrander is gescheiden uit onzen kring. Maar hij is gescheiden, omdat de regeering hem als secretaris onzer Historische commissie eene hoogere bezoldiging heeft

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 8