stukken en bundels. En ten slotte zijn eenige noten aangebracht, om zaken mee te deelen, die ter kennis van den gebruiker van den inventaris moesten worden gebracht. Herhaaldelijk, en terecht, wordt daarbij ver wezen naar het werk van mr. Feith, aan wiens catalogus.ook de omschrij ving van vele stukken zal zijn te danken. Men voege daarbij, dat van eenige deelen uitvoerige inhoudsopgaven als bijlagen aan den inventaris zijn toegevoegd, en dat indices het slot van den inventaris vormenen men zal erkennen, dat de heer Doornbosch zich zeer veel moeite heeft gegeven, om zijn inventaris zoo bruikbaar mogelijk te doen zijn. Wanneer ik niettegenstaande deze erkenning en waardeering toch eenige opmerkingen wil maken, hij zie daarin een bewijs van belangstelling zoowel in dezen inventaris in 't bizonder als in de inventarisatie onzer archieven in 't algemeen. Eene moeilijkheid doet zich voor, wanneer men moet beschrijven een deel, dat bevat aanteekeningen van zeer verschillenden aard. Zulk een lastig stuk vinden wij terstond in No. 1 van den inventaris. De inventaris moet zoo overzichtelijk mogelijk zijn. M. i. doet men dus 't best (gelijk mr. Feith deed) eene korte inhoudsopgave te gevenmaar men voege daaraan toe eene noot, die meer licht ontsteekt, of wel men doe, wanneer men toch in bijlagen inhoudsopgaven geeft, ook deze inhoudsopgave ver huizen naar de bijlagen. In No. 5 wordt een afschrift van een deel met dat deel zelf in een nummer beschreven. Reden voor deze bijeenvoeging wordt niet gegeven ik vrees ook, dat daarvoor geene bestaat. Praktisch en juist ware geweest, 't afschrift afzonderlijk te beschrijven, gelijk terecht met de afschriften van No. 1 is geschied. Heeft men somwijlen een afschrift van een stuk bij dat stuk in één dossier of bundel geborgen, bij deelen is dit zeker nimmer 't geval geweest. Over 't algemeen voorzoover ik zag, plaatste de heer Doornbosch zeer terecht de stukken betreffende hetzelfde onderwerp in elkaar opvolgende nummers; de inventaris wint daardoor aan duidelijkheid. Maar zou 't nog niet praktischer geweest zijn sommige van die nummers tot een te ver eenigen? Ik heb hier b.v. 't oog op Nos. 243 vlg. op bladz. 44. Waren niet geschiktelijk de bestekken in één nummer beschreven, evenzoo de begrootingen en ten derde de rekeningen Of wilde men andersde stukken betreffende de verdieping en graving van de Andelster tocht in 1827 te zamen, en eveneens die betreffende de graving in 1848? Zou dan misschien No. 242 iets ruimere omschrijving hebben ontvangen en daardoor duidelijker zijn geworden en ook de bewerker van den inventaris Doch uitzonderingen komen voor. 51 zich hebben afgevraagd, hoe men de bewuste tocht kon verdiepen (No 243), voordat men haar ging graven (No. 244)? Wellicht zou dan ook in de rubrieken van de inventarissen zijn aan genomen eene systematische of chronologische volgorde, 't Streven van den inventarisator is toch het gebruik van den inventaris zoo gemakkelijk mogelijk te maken; en de heer Doornbosch heeft duidelijk getoond, dat ook hij dit gewild heeft. Wat de bijlagen betreft, weet men niet wat meer te waardeerende liberaliteit van het waterschapsbestuur om deze uitvoerige lijsten te doen drukken of het geduld van den bewerker om ze samen te stellen. Men veroorlove mij toch eene vraag. Wanneer ik vind„Sententie in zake „enz.", en daaronder 3, 4, ja 16 data; dan wil dit toch niet te kennen geven, dat op die 3, 4 of 16 dagen eene sententie in 't aangegeven ge schil is gewezen? Maar dan had de omschrijving ook anders moeten zijn. Wanneer ik ten slotte een gelukwensch breng aan den heer Doorn- bosch met de voltooiing van zijn arbeid, dan is dit noch een woord van troost, noch eene wegdoezeling van mijne bezwaren. Maar 't is omdat ik weet, dat 't onmogelijk is een volmaakten inventaris te geven. De inven tarissen van den heer Doornbosch hebben vele goede eigenschappen, wij begroeten ze dus met waardeering. En dit te meer, waar de bewerker niet is een ambtgenoot maar een leek, die uit belangstelling de groote toewijding aan de samenstelling van dit boek heeft geschonken, die daar voor noodig was. Moge hij, nu dit moeilijke werk voltooid is, aan de uitgave van menige schets uit den inhoud dezer archieven nog menig uur van dankbaren arbeid wijden. Assen, Mei 1905. JOOST1NG. Rijks Archief-depót in de Provincie Zeeland. Het archief van Prelaat en Edelen van Zeeland, door mr. R. Fruin. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1904. Eenigen tijd geleden gaf Mr. Fruin, als derde in de reeks zijner inventarissen, dien van het archief van prelaat en edelen van Zeeland uit: een lijvig werk, waaraan veel moeite is ten koste gelegd, maar dat dan ook in een a. s. bibliotheek van Nederlandsche archief beschrijvingen een waardige plaats zal innemen. Het archief, welks inhoud hier meer algemeen bekend wordt gemaakt, is voor het grootste gedeelte van financieelen aard, en men zal zich daar over niet verwonderen, wanneer men weet, wat in hoofdzaak de werkkring der Staten van Zeeland, waarvan bovengenoemde autoriteiten deel uit maakten, was. 50

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 30