24
en politiewezen werd hij nog belast met het toezicht op de behoorlijke
afkondiging en executie der wetten en het plaatsen van eene contra
signatuur op alle publicatiën en opene brieven 2).
Na de inlijving van het voormalig Koninkrijk Holland bij Frankrijk
werd het Ministerie van justitie en politie in Holland, ingaande 31 De
cember 1810, opgeheven en werden de justitiezaken van die der politie
gescheiden. De behandeling der justitiezaken werd opgedragen aan den
Grootrechter, Minister van justitie, die der politiezaken
aan den Minister van politie, die beiden te Parijs resideerden.
De Grootrechter, Minister van justitie, was belast met: „l'organisation
et la surveillance de toutes les parties de 1' ordre judiciaire1' organisation
et le régime du notariatles cours prévótables et les tribunaux ordinaires
des douanesles ordres et instructions a transmettre aux cours de justice
et aux tribunaux pour 1' exécution des lois et régiemensla correspon-
dance avec les procureurs et les procureurs-généraux impériauxla déli-
vrance des lettres-patentespar lesquelles 1' Empereur- accorde a aucuns
de ses sujets de 1' Empire 1' autorisation de passer au service de puissances
étrangères, ou de se faire naturaliser étrangers; les dépenses de 1'ordre
judiciaire1' imprimerie impériale et 1' envoi du bulletin des lois."
Aan den Minister vau politie waren opgedragen„toutes les attribu
tions de la haute police de 1' Etat"omschreven in het Keiz. decreet van
10 Juli 1804 (21 Messidor an XII).
De Eerste president van het Keizerlijk Gerechtshof in Holland was
belast met de rechterlijke organisatie in de Hollandsche departementen. 3)
Voor de politie werd een Directeur4) benoemd, die de functiën moest
uitoefenen, omschreven in het Keiz. decreet van 24 Februari 1808
(Bull. no. 181).
2. 1813—1852. Justitie.
Volgens besluit van het Algemeen bestuur van 1 December 1813,
no. 265) moesten alle voordrachten, zaken van justitie betreffende,
worden geadresseerd aan den Commissari s-G eneraal voor
de binnenlandsche zaken; maar bij Souverein besluit van
Kon. decreten 7 Augustus 1806, no. 14, en 5 December 1807, no. 1.
2) Kon. decreet 8 Juli 1808, no. 3.
3) Keiz. decreet 12 November 1810. Door het bepaalde bij art. 113 van het
Keiz. decreet van 18 October 1810 was de Procureur-Oeneraal bij het Keiz. Ge
rechtshof daarmede belast geweest.
4) Keiz. decreet 18 Oct. 1810.
s) Bijv. Stbl. I, 8.
25
December 1813 werd bepaald, dat die voordrachten gedaan moesten
worden aan den Eersten president vanhet H ooge Gerechts
hof der Vereenigde Nederlanden, die directelijk met den
Vorst moest arbeiden. De kosten van het beheer der justitie moesten
worden begrepen in de begrooting van het Departement van
binnenlandsche zaken.2)
Bij Kon. besluit van 16 September 1815, la H.werd een Minister
van justitie benoemddie belast bleef met de waarneming van het
ambt van „Eerste president van het Hoog-Gerechtshof te 's-Gravenhage" 2).
Aan den Minister van justitie was opgedragen 4)
het doen van voordrachten van wetten en besluiten betreffende het
rechtswezen en het adviseeren op voorgedragen wetten, verordeningen
en beschikkingenwelke in verband stonden tot de rechtsbeginselen of de
administratie der justitieen op voorgedragen provinciale of plaatselijke
reglementen of keuren van dien aard
het rapporteeren op verzoeken om gratie, remissie van straf, dispen
satie van eenige wetsbepaling, surseance, ontslag van fideï-commis
venia aetatis, en op voordrachten in zake het toezicht der politie;
het rapporteeren op adviezen of voordrachten door andere Hoofden
van departementen van algemeen bestuur of collegiën gedaan, waarop
de Koning nadere consideratiën of advies verlangde;
het rapporteeren omtrent de sententiën van het Hoog Militair Ge
rechtshof aan den Koning ter approbatie gezonden
het justitiewezen in de koloniën
de belastingen, domeinen, jacht en visscherijheemraadschappen,
polderzakengebouwen gevangenissenweeskamerszeezaken het loods
wezen, de aanzeilingen, strandvonderij, strandrechten, octrooien, onteige
ningen, maatschappijen en alle andere onderwerpen, waarbij direct of
indirect rechten van derden betrokken warenof welke in verband stonden
met kwesties van burgerlijk recht of ook van staatsrecht;
Bijv. Stbl. I, 18.
2) Art. 5 Souv. besluit 2 Februari 1814 (Bijv. Stbl. bekn. uitg. I, 21). Bij de
wet van 11 Februari 1816 (Stbl. no. 13) werden de kosten der justitie reeds onder
een afzonderlijk hoofdstuk van de begrooting der uitgaven voor 1816 vermeld.
3) Kon. besluit 6 October 1815 no. 38. Eene organisatie van het departement
had plaats bij Kon. besluit van 13 December 1823 no. 100.
4) Het werk der vicarieën, kanonisieën, prebenden en andere beneficiën werd,
ingevolge Kon. besluit van 3 November 1815, no. 25, van het Departement van
binnenlandsche zaken overgenomen, doch bij Kon. besluit van 30 Maart 1826, in
gaande 1 April 1826, weder naar het departement teruggebracht. De beschikking
op verscheidene der hierboven vermelde verzoeken, waarbij de tusschenkomst van
den Koning was vereischt, werd bij Kon. besluiten van 30 Sept. 1827, no. 117,
22 Juli 1838, no. 85, en 26 Januari 1841, no. 133, opgedragen aan den Minister
van justitie.