22 zijn 2de 1219 (7de indictie) zijn 4de2), terwijl 1227 zijn 12de wordt genoemd 3). Daaruit volgt, dat hij in den loop van 1216 met de telling aanving, en dus 't 1ste jaar liep over 1216/17, 't 2de over 1217/18 en 't 12de van 't voorjaar van 1227 tot 28 Juli 1227 ('s bisschops sneuvelen bij Ane). Matthaeus 3) deelt een door Otto afgegeven charter mede gedagteekend „Acta sunt haec anno incarnationis dominicae MCC septimo „decimo X kal. Juliianno pontificatus nostri anno primo". Is hierin geen abuis, dan heeft Otto 't bisdom aanvaard tusschen 22 Juni en 27 Juli 1216. Matthaeus 4) deelt verder eene acte mede met dezen datum„Acta sunt „hsec anno incarnationis dominicae MCCXXVII, indictione XIV, domini „Honorii papae anno XI, domini Frederici imperatoris secundi anno imperii „sui septimo, regni domini Henrici filii ejus VII, pontificatus domini Ottonis „secundi anno XI". De 14de indictie wijst op 1226. Het 11de pausjaar van Honorius liep over 18 Juli 12261227 Maart 18 (zijn sterfdag). Het 7de keizersjaar van Frederik II liep van 22 Nov. 12261227 Nov. 21. De koningsjaren van zijn zoon Hendrik worden gerekend van 8 Mei 1222 af; 't 7de liep dus van 8 Mei 12281229 Mei 7. Hendrik werd echter gekozen 20/26 April 1220; 't 7de jaar zijner verkiezing liep dus van April 12261227 April. Het 11de pontificaatsjaar van bisschop Otto liep over c. 1 Juli 12261227 c. Juli 1. Deze acte moet dus worden gesteld op 25 a 31 December 1226. En daaruit volgt, dat noch Paasch- nöch Maria Boodschapstijl is gebruikt, doch Kerststijl. Volkomen in overeenstemming daarmede is een stuk „Acta sunt hec „apud Volnho anno dominice incarnacionis MCCXVIII, pontificatus nostri „anno secundo kalendis Januarii." Volgens 't pontificaatsjaar is dit stuk uit 1217/18, en volgens de dagteekening van 1 Januari 1218. Ook hier is dus noch Paasch- noch Maria Boodschapstijl gebruikt, doch (wellicht) Kerststijl 5). Ten slotte. De uitdrukking „wellicht Kerststijl" is gebruikt met't oog op de mogelijkheid, dat niet de Kerststijl doch de Nieuwjaarstijl is gebezigd. Naar ik meen, was deze echter in geestelijke kringen minder in gebruik. Het uit den aard der zaak geringe materiaaldat in dezen kan beslissen stond mij niet ten dienste. JOOSTING. J) A. w. No. 64. Ant. Matthaeus ad Anonymum (Leidsche uitgave d.d. 1690), pag. 158. 3) Door den proost van St. Marie te Utrecht (Van den Beroh, I No. 308). t) Ant. Matthaeus ad Anonymum (Leidsche uitgave d.d. 1690), pag. 160. Eene uitzondering zou vormen het stuk door Matthaeus a. w. pag. 158, 159 medegedeeld„Acta sunt hire anno incarnationis dominicae MCCXXVI, II Nonas „Februarii, pontificatus nostri anno undecimo", tenzij 't laatste woord verkeerd is en moet luiden „decimo". 23 De departementen van Algemeen Bestuur. IV. Het Departement van justitie. 1. 1798—1813. Het Departement van justitie werd in 1798 ingesteld en geplaatst onder het beheer van een Agent die belast werd met de zorg voor de richtige uitvoering der bepalingen omtrent het justitiewezen 2) de zorg voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht 3) het toezicht op de rechtspleging 4) het toezicht op de justitie-ambtenaren de bescherming der ingezetenen tegen alle politieke daden van gezag, strijdig met de Staatsregeling 6)enz. Het agentschap van justitie werd, ingaande 1 Maart 1802, opgeheven en alles, wat het justitiewezen betrof, opgedragen aan het Nationaal Gerechtshof. 7) Behalve den gewonen publieken aanklager wer den bij dat gerechtshof drie nationale procureurs (syndici) aangesteld. Die procureurs vormden het Nationaal Syndicaat8), dat belast werd met het toezicht op alle collegiën en magistratennationale en departe mentale of mindere geconstitueerde autoriteitenrechtbanken of ambte naren. Het Syndicaat moest zorgen, dat niets werd verricht, strijdig met de Staatsregeling of de veiligheid van den Staat. Bij de Staatsregeling van 1805 werd niets omtrent het Nationaal Syndi caat bepaald. Daarop namen de leden daarvan op den 15 Maart 1805 hun ontslag. Het Nationaal Gerechtshof bleef bestaan. Het beheer der justitie en politie werd bij Kon. decreet van 4 Juli 1806no. 10 opgedragen aan e,en D i r e c t e u r-G eneraal die bij Kon. decreet van 29 Juli 1806, no. 46, den titel van Minister van justitie en politie verkreeg. lu) Behalve met het justitie- Benoemd 12 Maart 1798. Instructie van 13 October 1798. 2) Art. 2 en 11 Instr. 3) Art. 1 Instr. 4) Art. 3 en 10 Instr. 5) Art. 4 en 8 Instr. 6) Art. 7 Instr. 7) Art. 89 vlg. Staatsregeling 1801; art. 83 Staatsregeling 1805. Instructie 12 Februari 1802. Het Nationaal Gerechtshof verkreeg in 1806 den titel van „Hoog Nationaal Gerechtshof" en, ingaande 1 Januari 1811, den titel van „Keizerlijk Gerechtshof" (Art. 71 Constitutie van 1806 en Keiz. decreet van 18 October 1810.) 8) Art. 99, 101 Staatsregeling 1801. Benoemd 27 November 1801. Opgeheven 15 Maart 1805. Instructie van 12 Februari 1802. f) Zie Kon. decreet van 25 Juni 1806. IO) Instructie van 14 Juli 1806, no. 6, en 14 November 1807, no. 14. Bureau, organisatie: Kon. decreet 15 October 1806, no. 1.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 16