14 op een historisch proefschriftGeeft zelfstandige studie van historische vakken en het schrijven van een historisch proefschrift dan geheel geene historische vorming De hoogleeraar laat het er niet bijeenige regels verder verklaart hij nog sterker: „dat men de historische opleiding voor den aanstaanden archivaris absoluut heeft verworpen". „Heusch nietgij kunt het niet meenenprotesteeren wij zachtkens. Maar onver biddelijk gaat de hoogleeraar voort; hooger stijgt zijn toon, en ten slotte vraagt hij met bittere ironie „bescheidenlijk", „alleen toegang voor historici tot onze archieven"Is het niet hartbrekend Onze archieven dreigen onmeedoogend en onverbiddelijk gesloten te worden voor de historici En wij allen, wij Nederlandsche archivarissen, die ons „bescheidenlijk" verbeeldden, dat ook wij tot de historici gerekend mochten worden, wij worden door den vertoornden philoloog afgewezen. De historici staan buiten de deur, en de pagani, de archivarissen, zijn er binnenMen kan denken, hoe het den philologen te moede is bij zulk een tafereel. Kon men hun in het hart lezen, dan zou men, geloof ik, bevinden, dat zij het er oprechtelijk voor houden, dat een jeugdig juristje, die door repetitoren met moeite door zijn doctoraal gesleept is en in zijn eerste pleidooi is blijven steken, de ideale geleerde is, dien de Nederlandsche archivarissen zich wenschen voor het beheer van een archief! Aan zulk misverstand dient ten slotte een einde te komenik wil trachten nog eens duidelijk te zeggen, wat wij met ons votum bedoelden. Toen de rijksarchivarissen op verzoek van den Minister een oordeel uitspraken over de meest wenschelijke vorming van hunne aanstaande collega's, hebben zij natuurlijk rekening gehouden met de bestaande om standigheden. Zij hebben dus volstrekt niet gekozen tusschen eene juri dische en eene historische opleiding, maar wel tusschen eene juridische en eene philologische, eene nieuw-litterarische opleiding. En in dit alternatief hebben zij de zuivere juridische opleiding gekozen, die van beiden het aannemelijkste scheen. Dat zij eene historische opleiding „beslist verworpen" hebben, is zóó onjuist, dat zij een eventueel doctoraat in de geschiedenis uitdrukkelijk met het doctoraat in de rechten (met eene historische dissertatie) hebben gelijk gesteld. En onmogelijk is het niet, dat, ware hun toenmaals het door prof. Bussemaker ontworpen en later door de gezamenlijke hoogleeraren in de geschiedenis goedgekeurde studie plan voor de Nederlandsche historici bekend geweest, zij aan een dus voorbereid doctoraat in de geschiedenis zelfs de voorkeur zouden hebben gegeven boven een doctoraat in de rechten. De bezwaren golden bepaaldelijk de thans vigeerende, algemeen (ook door de philologen zeiven) beslist veroordeelde opleiding der Nederlandsche historici, eene opleiding, die hen bezwaart met tal van volkomen nutte- looze kundigheden en hun daarentegen de noodige juridische vorming 15 geheel onthoudt. Eene opleiding, die, reeds lang algemeen (en terecht) ongeschikt geoordeeld, met den dag ongeschikter wordt, sedert eerst de staatsrechtelijke geschiedenis en thans de economische geschiedenis zich meer en meer naar den voorgrond dringen, eene opleiding ten slotte, die, reeds voor de historici onvoldoende, den archivarissen onthoudt, wat zij zeker even noodig hebben als kennis der geschiedenis. De voorkeur, door ons aan de juridische opleiding geschonken, bewijst niet, dat wij het belang dier opleiding overschatten, evenmin dat wij blind zijn voor de voordeelen, die de studie der nieuwe letteren biedt. Want wel verbaast zich de hoogleeraar Brugmans, dat „de kennis van het hedendaagsche Nederlandsche recht" alleen door ons van evenveel belang wordt geacht als de studie der vakken, die aan het doctoraat in de nieuwe letteren verbonden zijnmaar hoewel inderdaad eenige kennis van het hedendaagsche recht mij voor den archivaris vrij wel onmisbaar schijnt, van niet minder belang schijnt het mij, dat de student in de rechten daarnaast ook onderwijs ontvangt in het Romeinsche recht (den grondslag van het Oud-Hollandsche) en in de staathuishoudkunde. Zeker, ook de studie van meer dan een vak, waarop de student in de nieuwe letteren zich moet toeleggen, is voor den archivaris zeer gewenscht. En als de hoogleeraar ons smeekt, om van onze aanstaande collega's behalve het doctoraat in de rechten ook nog het kandidaats in de letteren te eischen, dan wil ik voor mij gaarne aan dit verzoek voldoen. Maar ik wensch op te merken, dat ik met het stellen van dien eisch zou willen wachten, totdat de strijd om het bestaan een voldoend aantal Nederlandsche jonge lingen zal dwingen, om een wedloop te ondernemen langs een weg, die zóóvele hindernissen biedt en uitloopt op een zóó schamel prijsje. Komt het echter eenmaal zóóver, dan schijnt mij het programma van prof. Brugmans uitstekend. Nog dezer dagen meldde zich bij mij aan een Amsterdamsch student, kandidaat in de nieuwe letteren, met de vraag, welken weg ik hem raadde te kiezen, als voorbereiding voor eene benoeming bij het Nederlandsche archiefwezen. Ik heb hem dit gezegd: „Waarde heer! ik verheug mij ten zeerste, dat gij kandidaat in de letteren zijt. Maar ik raad u, deze studie niet verder voort te zetten, maar daarbij het doctoraat in de rechten te veroveren". En ik voegde er bij„Begeef u thans onmiddellijk naar prof. Brugmans, en verhaal hem wat ik u gezegd heb. Ik vrees, dat de geleerde man eenigszins zuur zal zien. Maar tracht hem te ver bidden. Smeek hem uit mijnen naam, dat hij als uw mentor optrede; volg zijne college's, volg zijne privatissimaraadpleeg hem over een onder werp voor uwe dissertatie en volg zijne leiding in alles. Als ik hem goed ken, is hij te goedhartig, om u dan ten slotte niet onder zijne vleugelen te nemen en u veilig te leiden naar de plaats, waar gij wezen moet". Zóó heb ik gesproken en zóó meen ik het ook. Ik ben benieuwd

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 12