12 niettegenstaande heeft hij zich met de zorg voor de reproductie der door hem uitgekozen specimina van oorkondenschrift willen belastendit werk is gelukkig verricht. Maar de verdere werkzaamheden willen niet opschieten het schijnt wenschelijk, dat Dr. Schoenoen zich meer rust gunt, en ten slotte heeft hij zelfs om ontslag als lid der commissie verzocht. De zaak gaf groote moeielijkheden, ook van financiëelen aard. De commissie is thans in onderhandeling met een geschikten plaatsvervangerzij heeft hoop om te slagen. Bijzonderheden over de gevoerde onderhandelingen kan ik echter nog niet mededeelen. Het Handboek der Nederlandsche chronologie rust nog steeds. Het schijnt niet gewenscht, om het getal onzer moeielijkheden thans te vermeerderen, en ik acht het dus geraden deze zaak te laten rusten, totdat de andere werkzaamheden zullen zijn afgeloopen. Het rapport van de commissie voor de conceptwet op het Neder- landsch archiefwezen is andermaal uitgesteld. Het stuk zou ons eindelijk bereiken in het najaar van 1904; thans is ons toegezegd, dat het in het najaar van 1905 zou komen. Wij wachten dus nog. Toch is de zaak wel gevorderdonze commissie heeft eene vergadering gehouden. Met ingenomenheid verneem ik, dat de leden toen gebleken zijn het over de te behandelen onderwerpen veel meer eens te zijn, dan aanvankelijk werd vermoedeen concept van het in te dienen voorstel is opgemaakt en aan de leden rondgezonden. Stellig zal deze gelukkige eenstemmigheid het tot stand komen van het eindrapport, dat thans volgen moet, zeer bevorderen. Eene andere zaak is wel niet afgedaan, maar toch voor afdoening gereed. Twee gemeentesecretarissen, door ons uitgenoodigd, hebben ons verplicht door het opstellen eener lijst van bij de secretarieën periodiek in- en uitkomende stukken, die zonder bezwaar geregeld vernietigd schijnen te kunnen worden, ter ontlasting van de gemeente-archieven. Onze mede leden Bondam en Feith hebben deze lijst van het standpunt der archi varissen grondig herzienhet stuk zou thans vastgesteld kunnen worden. Doch voor alle zekerheid hebben wij toch nog het advies gevraagd van de besturen van den Nederlandschen bond van gemeenteambtenaren en van de Nederlandsche vereeniging voor gemeentebelangen. Wij hadden verzocht, deze adviezen nog vóór onze vergadering te ontvangennu dit niet geschied is, mogen wij ze toch zeker spoedig te gemoet zien. Wij zullen dan de vastgestelde lijst (na overweging van eventueele voorstellen tot wijziging) met een begeleidend schrijven aan Z.Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken toezenden en hem in overweging geven, de lijst te verzenden aan de colleges van Gedeputeerde Staten als leiddraad voor de gemeentebesturen. Zoo zijn wij dus in het afgeloopen jaar toch althans iets gevorderd. 13 Maar het heeft moeite gekost, veel moeite! Onze zaken schieten niet op, zooals ik dat wenschen zou, en ik vraag mij wel eens af, of niet jeugdiger krachten dan de mijne wellicht geschikter zouden zijn, om den stagneerenden gang onzer zaken weder in het goede spoor te brengen. Eene laatste zaak schiet mij ter behandeling over, eene belangrijke zaak, die mij ook ten vorigen jare aanleiding gaf tot eenige opmerkingen. Het besluit der rijksarchivarissen, waarbij aan den Minister de wenschen der vergadering over de opleiding der Nederlandsche archivarissen werden kenbaar gemaakt, heeft vrij wat emotie gebracht in het philologische kamp. De verontwaardiging was algemeen, unaniemof men één philoloog spreekt of allen, ieder meent, dat zijne wetenschap is miskend. En ik acht het dan ook een nieuw bewijs van de zeer groote zelfstandigheid en onbevoor oordeeldheid, die wijlen prof. P. L. Muller kenmerkten, dat hij alleen van een ander gevoelen was en het, reeds eenige jaren geleden, rondweg heeft uitgesproken, dat naar zijne meening „een archivaris veel meer behoefte heeft aan juridische dan aan litterarische voorbereiding'"). Van een ander gevoelen is de Amsterdamsche hoogleeraar Brugmans. Nog onlangs, nu de zaak reeds zoo lang aan de orde gesteld is, bleek hij daarvan zóó vol, dat hij, toen hij de leden van het Historisch Genootschap onderhield over de onwenschelijkheid van de invoering van staatsexamens, niet heeft kunnen nalaten, met eene zeer onverwachte wending, ook de opleiding der Nederlandsche archivarissen, die met het onderwerp zijner rede hoegenaamd geen verband hield, ter sprake te brengen. Laat ik dadelijk zeggen, dat hij het netelige onderwerp (zooals dit trouwens te verwachten was) besproken heeft op hoffelijke wijze en op kalmen toon, dat hij geene enkele uitdrukking gebezigd heeft, die zelfs den gevoeligsten tegenstander aanleiding zou kunnen geven tot ergernis. Zelfs heeft hij dien tegenstander verschillende concessiën gedaan, waarvan wij dankbaar akte nemen. Maar met dat al, de zaak kan niet afloopen zonder repliek. Want prof. Brugmans heeft, niettegenstaande zijne voor treffelijke bedoelingen, waaraan ik niet twijfel, ons en ons gevoelen in geenen deele recht gedaan, en de door mij ten vorigen jare gemaakte opmerkingen, die het misverstand althans ten deele hadden kunnen voor komen, blijken hem onbekend gebleven te zijn. „Een historische vorming wordt voor den archief-ambtenaar blijkbaar onnoodig geacht", schrijft de hoogleeraar. „Hoe komt gij er aan?" zijn wij geneigd te antwoorden. „En wij somden eene geheele lijst van histo rische vakken op, als desiderata bij de vorming van den archiefambtenaar En uitdrukkelijk stelden wij den eisch, dat hij zou moeten promoveeren Verslag der ledenvergadering van het Historisch Genootschap. 1897, blz. 84.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 11