186
II sera charge de tout ce qui est relatif k 1' administration des
préfets et aux affaires du département de 1' Intérieur. Les Préfets corres-
pondront avec lui, et c'est par lui qu'ils recevront les ordres de l'autorité
supérieure. IJ correspondra avec le Ministre de l'Intérieur. II préparera
tout ce qui est nécessaire pour qu 'a dater do 1812, toutes les parties de
1 administration de la Hollaude soient etablies sur le même pied que
dans le reste de 1' Empire."
2. 1813 1904.
Op den 29en November 1813 werd een Commissaris-Gene
raal voor de binnen landsche zaken benoemd 2). Tot
zijne attibuten behoorden 3)
de eeredienst
het publiek onderwijs
de kunsten en wetenschappen
de geneeskundige staatsregeling;
de landbouw, fabrieken, trafieken en andere onderwerpen van nationale
industrie.
De administratie van den waterstaat, de bruggen en wegen, zou
voorloopig blijven bestaan, maar moest door zijne tusschenkomst met het
gouvernement correspondeeren. Alle voordrachten, zaken van justitie 4)
betreffende, moesteu aan hem worden ingezonden. 5) Hij moest zorgen
voor de „observantie der plaatselijke butgets" en voor de regeling der
plaatselijke financiën over 1814.
Onder zijne bevelen zouden de functiën van prefecten en onder
prefecten worden waargenomen door de commissarissen-generaal in de
departementen en commissarissen in de arrondissementen. De archieven
en hetgeen verder aanwezig was bij de voormalige intendance van binnen-
landsche zaken moesten door hem worden overgenomen.
Vervolgens werd hem nog opgedragen:
de zorg voor de uitgave van de Staatscourant 6)
het opmaken en aanbieden van een rapport, betreffende de ingediende
reclames door eigenaren van visscherijen 7);
Artt. 1, 2 en 36 van het Keiz. decreet van 18 November 1810, no. 4220.
2) Besluit van het Algemeen Bestuur.
3) Besluit van het Alg. Bestuur van 1 December 1813, no. 26 (Bijv. St. 1,8).
4) De kosten van het beheer der justitie en politie werden in de begrooting
van het Dep. van binnenlandschc zaken begrepen (Souv. bt sluit, 2 Febr. 1814 -
Bijv. st. bekn. uitg. I, 21).
5) Bij een Souv. besluit van December 1813 (Bijv. St. I, 18) werd bepaald,
dat de voordrachten voortaan zouden worden gedaan door den eersten president
van het Hoog Gerechtshof der Vereenigde Nederlanden
6) Souv. besluit 18 December 1813 (Bijv. St. I, 29).
öouv. besluit 19 Februari 1814 (Bijv. St. I, 70). De opperhoutvester bleef
voorloopig met de surveillance belast. Het bestuur van wateren en bosschen (31e
houtvesterij) werd opgeheven.
187
het ontwerpen van reglementaire bepalingen, volgens welke de sur
veillance der jacht en 7isscherij zou kunnen worden uitgeoefend en de
akten voor de jacht worden uitgegeven
het toezicht op de uitvoering der voorloopige bepalingen wegens de
toekomstige uitoefening der voormalige heerlijke rechten 2)
de zorg voor de uitvoering der bepalingen omtrent de strandvonderij 3)
het toezicht op de uitvoering der wetten betrekkelijk de militie en
schutterij 4).
Aangaande de administratie van den waterstaat werd nader
bepaald, dat de Directeur van den waterstaat directelijk met den Vorst
zou arbeiden over alle zaken dat vak van bestuur betreffende. s)
Voor de kerkelijke zaken werd de Commissaris-Generaal ge
assisteerd door een „Commissaris". 6)
Bij Souv. besluit van 6 April 1814, no. 4, werd een Secretaris
van Staat voor de binnenlandsche zaken benoemd, aan wien
dezelfde werkzaamheden werden opgedragen, waarmede zijn voorganger
was belast geweest.
Die werkzaamheden werden uitgebreid met
de zorg voor de vervulling van predikantsplaatsen 7) en de beschik
king omtrent alles wat de begeving en bevestiging van gedane begevingen
van prebenden, kanonisiën en dergelijke beneficiën betrof. u)
De Secretaris van Staat voor de binnenlandsche zaken werd op den
16en September 1815 benoemd tot Minister van binnenlandsche
zaken 9) en als zoodanig, behalve de hem in zijn vorig ambt opgedragen
werkzaamheden, belast met
Souv. besluit 19 Februari 1814 (Bijv. St. I, 70).
2) Souv. besluit 26 Maart 1814 (St. bl. no. 46).
Bij Souv. besluit van 8 Februari 1815 (St. bl. no. 11) werden de bepalingen
vastgesteld omtrent de uitoefening der jacht door eigenaars van heerlijkheden, terwijl
bij Souv. besluit van 25 Augustus 1814 (Bijv. St.bl. I, 151) werd bepaald, dat zij,
die onder het fransch bestuur in het bezit hunner visscherijen waren gestoord,
in dat bezit werden hersteld.
3) Kon. besluit 24 Aug. 1814 (St.bl. no. 97). Dat toezicht is op den 6en Novem
ber 1877 opgedragen aan het Dep. van waterstaat, handel en nijverheid. Regle
mentaire bepalingen omtrent het beheer der Strandvonderij zijn vastgesteld bij Kon.
besluit van 9 November 1838 no 35 (Bijv. St. XXV, 364) en 23 Augustus 1852
(St. bl. 141). (Zie mijn werkje over het beheer der Strandvonderij 2e druk. Uitgave
van N. Samson te Alphen, 1904).
4) Zie de wetten van 27 Februari 1815 (St. bl. no. 19), 27 Februari 1815
(St. bl. no. 20), 1 Januari 1817 (St. bl. no. 1) en 11 April 1827 (St. bl. no. 17).
s) Souv. besluit 8 Januari 1814.
G) 5 December 1813 benoemd door den Comm. Gen. van binnenlandsche zaken.
7) Souv. besluit 8 Mei 1814 (Luttenberg).
8) Souv. besluit 8 Mei 1814, no. 147. Het werk der vicarieën, prebenden,
kanonesieën en dergelijke beneficiën werd bij Kon. besluit van 3 November 1815,
no. 25, naar het Dep. van justitie overgebracht en, ingevolge Kon. besluit van 30
Maart 1826, weder bij het Dep. van binnenlandsche zaken teruggebracht.
9) Kon. besluit 16 September 1815, la. H.