244 mannen van het vak groot verschil van opinie heerschte over de vraag of het Rijk zich hier zou kunnen doen gelden „In de tweede plaats is het den geachten afgevaardigden bekend, wat die souspréfet ook aan zijn préfet geschreven moge hebben, dat er tal van kerkbesturen zijn, die de archieven niet hebben afgegeven. Ik herinner mij zelf dat ik, in de jaren, toen ik nog predikant was, mij ook veel bezig heb gehouden met het snuffelen in de archieven. In de plaats waar ik toen was, waren die boeken van den burgerlijken stand, die registers van geboorten, van huwelijken en van versterf dus nog aanwezig en uit mededeelingen, in de vergadering van archivarissen gedaan, blijkt dat dit eveneens in onderscheidene provinciën het geval is. „Daarbij komt, dat, volgens de Gemeentewet, de ambtenaren van den burgerlijken stand in deze hebben te handelen en dat zij belast zijn met de bewaring van wat daartoe behoort. Nu weet men dat gedurig nog quaestiën voorkomen, waarbij het niet genoeg is om de gegevens van den burgerlijken stand voor zich te bebben van de laatste eeuw, maar waarvoor men dikwijls daarachter grijpen moet om geschillen over erfrecht, familie en dergelijke tot oplossing te brengen, en waar nu eenmaal de bewaring van de archieven van den burgerlijken stand is opgedragen aan de amb tenaren van den burgerlijken stand, betwijfel ik of men, langs den weg door den geachten afgevaardigde aangewezen, de zaak kan uitmaken. Hij zal toch toestemmen, dat wanneer hij zelf deze registers voordraagt als archieven van den burgerlijken stand, hij niet kan beweren dat zij daartoe niet behooren. Nu weet ik wel dat in zake de oude rechterlijke archieven door een Koninklijk besluit beschikt is op dezelfde wijze als de geachte afge vaardigde hier zou wenschen, maar ik wil wel zeggen, dat het toenmaals genomen besluit mij altijd is voorgekomen niet boven bedenking te zijn en dat ik meen dat daar rechtmatige bezwaren tegen aan te voeren zijn maar die zaak is geloopen, zooals zij geloopen is, en nu ontstaat de vraag of men au même titre van Rijkswege zou kunnen optreden om die registers van huwelijken enz. op te vorderen. „Ik wil wel zeggen, dat dit niet van mij te verwachten is, omdat ik niet overtuigd ben, dat het Rijk daartoe het recht heeft en, waar ik geen titel van eigendom voor het Rijk zie, daar kan ik ook niet namens het Rijk een dergelijke vordering doen en voor mijn verantwoording nemen; van mij is derhalve een voordracht aan de Koningin in dien zin niet te wachten. Een andere vraag is, of men wellicht de zaak bij den rechter zou willen brengen. Waar er intusschen kerkbesturen zich nu al tot mij wenden zooals is voorgekomen om hnn archief uit het gemeente archief te mogen terugontvangen, blijken die kerkelijke besturen nog niet hun titel te hebben opgegeven. Het moge een juridisch vraag stuk zijn, doch waar het geldt een zoo ingewikkelde quaestie als het 245 eigendomsrecht ten deze van den Staat, kan ik niet inzien dat de Staat zou moeten optreden, om door een Koninklijk besluit tot overgifte te dwingen." De heer De Stuers repliceerde nog kortelijk aldus „Mijnheer de YoorzitterHet komt mij voor dat men hier twee quaestiën verwart, n.l. het eigendomsrecht van den Staat en de verhouding tusschen Staat en gemeenten. De Minister heeft gezegd, dat de ambte naren die de registers van den burgerlijken stand onder zich hebben, krachtens art. 22 van het Burgerlijk Wetboek, krachtens datzelfde artikel ook de registers en bescheiden die ik ter sprake bracht, bewaren. Dit is niet juist. Dit art. 22 spreekt van archieven van den burgerlijken stand, en deze registers zijn niet als zoodanig aan te merken. „Toen ik straks begon te spreken over de oude registers van den burgerlijken standheb ik daarop duidelijk doen volgenbeter gezegd de oude doop-, trouw- en sterfteregisters. En dat deze registers niet op één lijn kunnen worden gesteld met die van den burgerlijken stand, blijkt reeds hieruit, dat die registers vermelden den doop van de verschillende personen, wat in de archieven van den burgerlijken stand niet voorkomt. „Het tweede argument van den Minister komt hierop neder; hij klampt zich vast aan den brief van den Sous-prefect, dien ik voorlas en ontzegt daaraan alle gezag, op grond hiervan, dat die sous-prefect spreekt van afgifte door predikanten, waar hij had moeten spreken van consistories. Daaruit is, meen ik, alleen af te leiden dat die sous-prefect en de predi kanten slechts op de hoogte waren van de toestanden in de Hervormde Kerk. Ik heb dien brief echter niet aangehaald om daarmede het eigen domsrecht van den Staat te bewijzen tegenover de Kerk; ik heb dien brief alleen aangevoerd als illustratie van hetgeen ik beweerde, dat het Rijk tegenover de gemeenten staat als in-depot-gever dat feit blijkt reeds genoegzaam alleen uit de omstandigheid, dat het de prefect is, die last heeft gegeven tot overbrenging naar de gemeenten. Wie eigenaar is, de gemeente zeker niet, deze kan niet anders zijn dan depothouder. „Het spijt mij dat de Minister zich nu, zonder verdere gezette studie, van de zaak afmaakt. Er blijven nu een groote misstand en verwarring bestaan, wat zal uitloopen op groote schade voor die oude stukken. Bij de goedkeuring der begrooting door de Eerste Kamer hebben de artikelen, die over het archiefwezen handelen, geen onderwerp hetzij van schriftelijke, hetzij van mondelinge beraadslaging uitgemaakt. Het wetsontwerp tot wijziging der wet op het notarisambt is door de Eerste Kamer aangenomen, zonder dat de quaestie van het notarieel archief ter sprake is gekomen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 37