226 te seggen, men leert nu int groet scoel niet, ergo soo moet ick mijn kindt in een ander schoei doen." Het volgende hoofdstuk brengt ons in kennis met de Alkmaarsche jeugd. Deze was niet ruwer of ondeugender dan elders. Een zeer aardige bron voor de kennis van de levenswijze der toenmalige jeugd is de reeds bovengenoemde Pappa. Uit dit boekje deelt dr. Van Gelder dan ook enkele bijzonderheden mede. Ook de schoolorde van Murmellius, door schrijver op bl. 65 medegedeeldgeeft tal van inlichtingen over de leerlingen. Men vindt daarin o. a. een zeer duidelijk bewijsdat men ook toen reeds „huiswerk" kende. Het getal leerlingen bodroeg, gelijk schrijver aantoont, tijdens Murmellius' Rectoraat niet minder dan 900. Op welke wijze dit groote getal leerlingen op de vermeerdering van de stadsinkomsten van invloed is geweestzet dr. Van Gelder zeer duidelijk uiteen. Ten gevolge van de grootere opbrengsten van accynsen steeg het inkomen der stad tijdens Murmellius' Rectoraat met de belangrijke som van 2000. Deze bjjzondere bloei duurde echter slechts kort. De plundering der Gelderschen in 1517 maakte daaraan een einde. Aan het slot van dit hoofdstuk geeft schrijver een aantal namen van min of meer beroemde leerlingen. De onderwijzers vormen het onderwerp van het laatste hoofdstuk. De schoolmeester, zegt dr. Van Gelder, heette oudtijds „rector scholarum". Is dit wel juistP Staat er in het handschrift, waaraan schrijver dezen titel ontleende niet „rector scholan'um" Deze laatste benaming komt veel meer voor en geeft ook eigenlijk beter het ambt van den middel- eeuwschen schoolmeester weer, die in het algemeen de leider der scholieren is. Van de oudste „rectores scolarium" te Alkmaar is niet veel meer bekend dan hunne namen. Anders is 't gesteld met hendie sinds het einde der 15de eeuw aan het hoofd der Alkmaarsche school stonden. Dit waren allen min of meer bekende humanistendie de school tot grooten bloei brachten. Hoe de stad er toe kwamom van hare school meer werk te maken, dan zij vroeger gedaan had, is niet met zekerheid te zeggen; doch op bl. 81 vlg. geeft dr. Van Gelder hieromtrent eenige zeer waarschijnlijke gissingen. De eerste humanist, die toen aan het hoofd der school kwam te staan, was Antonius Liber. Bijzonder opmerkelijk is 't, dat Liber bij zijn onderwijs werd bijgestaan door zijn dochter Barbara. Onderwijs door vrouwen aan jongens gegeven komt wel meer voor, vooral op bijscholen, Ik weet helaas bij ondervinding hoe gemakkelijk men zich hierin ver gissen kan. In mijn boekje over het Goudsche Gymnasium sprak ik ook over de „Rector scholarum", terwijl, gelijk mij later bleek, in verschillende stukken zeer duidelijk scholanum staat. 227 doch een vrouw, die, zooals Barbara, aan de groote school les geeft, en dat nog wel in 't Latijn, verdient toch wel in hooge mate de belangstel ling, die ook dr. Van Gelder haar schenkt. Ook over Liber's opvolgers deelt schrijver eenige bijzonderheden mede. Het uitvoerigst spreekt dr. Vajj Gelder natuurlijk over den „hoofdrepresentant van het Westfaalsche humanisme" over Murmellius. Wat schrijver omtrent diens leven en werken mededeelt, is hoofdzakelijk geput uit Reichling's biografie, de werken van Murmellius zelf en een aantal brieven. Vooral heeft dr. Van Gelder gebruik gemaakt van een zeldzaam werk van Murmellius, dat op de bibliotheek te Stuttgart is en dat, behalve de te Alkmaar geschreven epistolae morales, ook een aantal aan hem gerichte brieven bevat. Dit gedeelte van dr. Van Gelder's werk komt mij echter wat te gerekt voor. De dikwijls zeer lange aanhalingen, die bovendien, waar zij in 't Latijn zijn, ook nog in 't Nederlandsch worden overgezet, hebben niet steeds een waarde overeenkomstig de plaats, die zij in 'tboek innemen. (Zie bijv. bl. 93, 94, 96 en 97.) Opvolger van Murmellius, die in 1517 met zijn leerlingen een goed heenkomen zocht, was Kempo van Texel, die twee Carmina scholaria schreef, die in de Alkmaarsche bibliotheek aanwezig zijn. Daar deze boekjes van Kempo tevens de oudst-bekende Alkmaarsche drukken zijn, achtte dr. Van Gelder 't blijkbaar gewenscht, om daarvan een gedeelte in reproductie te geven. Men ziet hieruit, hoe licht dr. Van Gelder van zijn eigenlijk onderwerp af te brengen isde meerdere of mindere technische vaardigheid van den oudst-bekenden Alkmaarschen drukker staat in een toch wel wat al te ver verwijderd verband met zijn onder werp, om nu daarvan en nog wel midden in den tekst een proef te geven. Kempo werd opgevolgd door Nannius, die even te voren het Rectoraat te Gouda had bekleed. Een afbeelding van dien Rector vindt men vóór het titelblad van het boek. De laatste Rector vóór de reformatie was de reeds door ons genoemde Pieter van Meerhout (Pieter Vekeman). Ook omtrent dezen deelt dr. Van Gelder verschillende bijzonderheden mede, o. a. dat door zijn toedoen enkele boeken en handschriften (zooals bijv. de Egmonder kroniek) zijn bewaard gebleven. Den 253ten Augustus 1572 kreeg hij zijn ontslag. Merk waardig is het, dat, niettegenstaande dit ontslag, Meerhout in 1578 nog zijn betrekking te Alkmaar vervulde althans dit meen ik te mogen opmaken uit wat dr. Van Gelder bl. 121 en 123 van hem vertelt des te merkwaardiger, omdat hij nog steeds Katholiek was gebleven. Gaarne had ik dit puntwaarop dr. Van Gelder nauwlijks de aandacht vestigt, nader toegelicht gezien. Zoo komen wij eindelijk tot de bijlagen. Daar vindt men natuurlijk

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 28