210
„Hoewel art. 3 der instructie den tijdeljjken archivaris verplichtte de
gevraagde inzage te geven en daarbij persoonljjk te waken tegen even-
tueele beschadiging van het geraadpleegde werk, meende hij in deze van
de evenbedoelde bevoegdheid om zelfstandig een antwoord op de hem
gedane vraag te geven, evenwel geen gebruik te moeten maken, uit over
weging dat hem gebleken was niet alleen uit persoonlijke ervaring maar
ook uit de bovenaangehaalde open brieven van den heer Wildeman, dat
er een neiging bestond om het handschrift, dat voor de katholieken
kwetsende gedeelten bevat, te vernietigen."
Ten gevolge van drukke bezigheden heeft de heer Evers, aldus gaan
Burgemeester en Wethouders voort, zijn aandacht daaraan niet verder
geschonken, totdat in de maand December, tijdens zijne ongesteldheid, de
heer Albers het verzoek om inzage van het handschrift herhaalde.
In plaats van zich toen tot den waarnemenden secretaris te wenden,
heeft de tijdelijke gemeente-archivaris geheel uit eigen beweging den heer
Albers medegedeeld, dat hij zijn onmiddellijken chef niet kon raadplegen,
omdat deze bedlegerig was.
De heer Evers besluit:
„Terstond nadat ik mijn werkzaamheden had hervat, heb ik uw college
met de zaak in kennis gesteld, en werd ik door u gemachtigd, het hand
schrift onder toezicht ter inzage te geven aan ieder, die zulks mocht verlangen.
„Dit is de toedracht der zaak, welke noodeloos in een verkeerd daglicht
is gesteld en waarin men gemeend heeft een geheimzinnigheid te zoeken,
welke inderdaad niet bestaan heeft."
De gemeenteraad is op de zaak niet verder ingegaan, maar de redactie
van het Yaderland verlangde meer licht en interviewde daarom over
deze aangelegenheid den heer Servaas van Eooijen, die daarbij het
volgende mededeelde, dat in de courant van 21 Februari jl. staat afgedrukt
„Lang vóór nog de heer Albers zich tot het gemeente-archief wendde,
was reeds de heer C. A. Steger, sedert overleden, bij den gewezen
archivaris op bezoek geweest en had gevraagd, het manuscript-YAN Gerth
voor dr. Schaepman ter inzage te mogen meenemen. De heer Yan Rooyen
antwoordde, hiertoe krachtens zijn instructie niet bevoegd te zijn, waarop
de heer Steger zich met afkeer over bedoeld manuscript uitliet, dat,
meende hij, slechts waard was, in het vuur wijzende op den toen
brandenden haard geworpen te worden. Bij dit onderhoud waren twee
andere heeren, die op het archief zaten te werken, tegenwoordig. Dit voorval
was voor den heer Van Rooyen motief om zich in zake het verzoek om
raadpleging van dit handschrift stipt te houden aan zijn instructie, welke
hem opdroeg „aan alle bij hem bekende en vertrouwde personen, die zulks
tot wetenschappelijk onderzoek mochten verlangen" inzage te verstrekken
eu dan onder zijn toezicht, welk toezicht in bedenkelijke gevallen echter
211
geen voldoende waarborgen biedt, dat in een onbewaakt oogenblik niet
misbruik kan gemaakt worden van het in den bezoeker gestelde vertrouwen.
Te meer vond de ex-archivaris hiertoe reden, waar sedert een heftig openbaar
geschrijf over bedoeld handschrift was ontstaan. Toen dan ook eenigen
tijd later de heer Steger zijn bezoek met hetzelfde doel nu ten be
hoeve van een geestelijke herhaalde, en hij verklaarde zich van de
eerste weigering tot afgifte niets meer te herinneren, verwees de heer
Van Rooyen hem, evenals de vorige maal, naar den gemeente-secretaris, die
onder toezicht van B. en W. de verantwoordelijkheid voor het archief draagt.
„Toen nu in Maart 1904, nadat nog twee indirecte pogingen van
Roomsch-Katholieke zijde waren aangewend om het handschrift onder
bereik te krijgen, de heer Albers zich voor het eerst schriftelijk tot hem
richtte, meende de heer Servaas van Rooyen zich tot zijn onmiddellijken
chef, den heer secretaris Evers, te moeten wenden, die hem opdroeg aan
den heer Albers te schrijven, dat „door onvoltalligbeid van B. en W.
wegens zware ziekte van enkelen hunner onmogelijk een tijd voor de
inzage van het stuk bepaald kon worden. Toen later, omstreeks Paschen,
de heer Albers zich in persoon tot den heer Servaas van Rooyen
richtte, verwees deze hem, evenals vroeger ook den heer Stfger, naar
den secretaris, en zoo noodig naar den waarnemenden burgemeester.
„Hoe de herhaalde latere verzoeken van den heer Albers behandeld
zijn, ging geheel buiten den heer Yan Rooyen om, die ons deze inlich
tingen alleen verstrekte om te doen uitkomen, dat hij na de omstandig
heden, waaronder voor het eerst om inzage van het handschrift gevraagd
werd, en na de later hernieuwde pogingen daartoe, gemeend heeft, dat
zijn instructie hem niet toeliet, de verantwoordelijkheid voor het
afstaan ten gebruike te dragen.
„Na de herhaalde dringende aanzoeken van den heer Albers om inzage
van het stuk, heeft de heer Servaas van Rooyen het dan ook aan den
secretaris, op diens verlangen, met de bijbehoorende correspondentie, in
verdere bewaring gegeven. Yan een bezoek van den heer Albers in
December 11. aan den heer Yan Rooyen, waar deze opnieuw zou ge
weigerd hebben het handschrift ter inzage te geven, en waarvan de secre
taris spreekt in zijn inlichtingen aan B. en W., is den heer Yan Rooyen
niets bekendDe secretaris verwart de brieven van den heer Fruin,
door den ex-archivaris aan den secretaris ter hand gestelddaarin is
sprake van het Paasch-bezoek en den brief van 11 Maart."
Moge het gebeurde het gemeentebestuur van 's-Gravenhage en den
secretaris overtuigd hebben van de wenschelijkheid om, zoo zich weer
een dergelijk geval mocht voordoen, open kaart te spelen. Zoo had het
ook nu moeten doen. Deelde de secretaris inderdaad de meening van