208 geschiedschrijving, die door de concentratie der notariëele archieven in de hoofdplaatsen der departementen zou worden geschaad. Het wetsontwerp geeft dan ook geene bindende voorschriften de notarissen worden alleen bevoegd verklaard hunne archieven over te dragen, zij worden er niet toe verplicht. Bovendien zou volgens een ander wetsontwerp, dat tot reor ganisatie van het Fransche archiefwezen (zie Archievenblad blz. 40), de overdracht niet noodwendig ook de verplaatsing der archieven ten ge volge hebben; de inlijving kan ook alleen hierin bestaan, dat de archieven onder het toezicht van den departementalen archivaris komen te staan, zonder te worden overgebracht naar het departementaal depót. Van andere zijde werd juist tegen het facultatieve karakter van het ontwerp-DÉANDREis- Milhaud bezwaar gemaaktmen wilde daarom, dat het toezicht van den archivaris zich tot alle notariëele archieven van het departement zou uit strekken. De laatste meening bleek echter het gevoelen van de meerder heid niet uit te drukken. Een voorstel in dien geest werd verworpen, en de vergadering bepaalde er zich op voorstel van den heer Stein toe den wensch uit te spreken, dat het ontwerp-DÉANDREis-MiLHAUD mag worden aangenomen. Het reeds boven vermelde wetsontwerp op de reorganisatie van het archiefwezen en meer in het bijzonder het eerste artikel„Sont actuelle- ment incorporées aux Archives nationales les archives, comptant au moins cinquante ans de date, de tous les services et administrations de l'Etat fonctionnant a Paris" werd daarna door den heer Stein aan de orde ge steld, die eenerzijds betoogde, dat van dezen maatregel moesten worden uitgesloten de archieven van die ministeriëele departementen of adminis- tratiën, die, gelijk Buitenlandsche zaken, eigene deskundige archivarissen hebben, anderzijds opkwam tegen den willekeurigen termijn van vijftig jaren, te lang voor afgedane zaken, te kort voor nog loopende zaken. In dit opzicht verdiende het decreet van 29 Juli 1898, dat in deze meer vrijheid liet, verre de voorkeur. Nadat door verscheidene departementale archivaris sen er de aandacht op gevestigd was, dat een ander artikel van het wetsontwerp, dat de overdracht der stukken van de departementale admi- nistratiën aan de archieven eveneens beperkt tot die, welke althans vijftig jaren oud zijn, niet minder afkeuring verdient, sprak de vergadering zich ten gunste van het decreet van 1898 uit, inits de ministeries, wier archie ven onder het beheer van een deskundig archivaris (archiviste-paléographe) staan, niet in dezen maatregel worden begrepen. Daarna kwam aan de orde „la question si intéressante du personnel des archives". Intusschen deze zaak, hoewel blijkbaar de hoofdschotel voor de vergadering, kan uit haren aard buiten den kring der belang hebbenden niet op dezelfde belangstelling aanspraak maken. De ver slaggever meent zich dus te kunnen bepalen tot de mededeeling, dat 209 de vergadering zich uitsprak voor eene classificatie der departementale archieven niet naar de daarvoor op het budget van het departement uit getrokken sommen, maar naar hunne belangrijkheid, en voor de classificatie der archivarissen niet naar hunne tegenwoordige bezoldiging, maar naar hunne anciënniteit. Tevens werd besloten de Regeering met de wenschen der archivarissen en met de door verscheidene hunner gegeven inlichtingen bekend te maken. Nog werd de wensch uitgesproken, dat de archivarissen invloed zouden hebben op de benoeming van hun onderhoorig personeel, opdat niet langer de prefect ambtenaren, die hij elders niet gebruiken kan, toewijst aan het archief. Het vijfde puntde noodzakelijkheid van de kennis van het admini stratief recht voor den archivaris kwam wegens gebrek aan tijd niet meer aan de orde. Nadat ten slotte bepaald was jaarlijks eene vergadering te houdenwerd de bijeenkomst gesloten. Me dunkter is alle reden de zuidelijke ambtgenooten geluk te wenschen met de tot stand gebrachte organisatie, die goede vruchten moge dragen voor het Fransche archief wezen. Dat de besluiten, door de vergadering genomen, daags daarna door de Ecole des chartes werden bevestigd, geeft daarvoor de beste verwachtingen. Kleinere bijdragen. Openbaarheid der gemeentearchieven. De onder dit hoofd in het vorige nummer van het Archievenblad (blz. 98) voor komende klacht van den heer P. Albers S. J. heeft den heer Van der Kemp, lid van den Haagschen gemeenteraad, aanleiding gegeven Burgemeester en Wethouders om nadere inlichtingen te vragen, die door dat college werden gegeven door de overlegging van het volgende schrijven van den gemeentesecretaris, den heer Evers „Onder overlegging van een drietal open brieven aan mr. Fruin van den archivaris van het Hoogheemraadschap van Delfland M. G. Wildeman, alle handelende over de vraag of de kerkelijke archieven in de rijksdepots moeten worden bewaard vervoegde de tijdelijke gemeente-archivaris zich in den loop der maand Maart 1904 tot mij met de mededeeling, dat hem door den heer P. Albers S. J. van Maastricht gevraagd was, wanneer dezen de gelegenheid kon worden gegeven het bovenomschreven hand schrift te raadplegen. i) De reden van de overlegging dezer open brieven is niet recht helder, tenzij de heer Servaas van Rooyen de aandacht van den gemeentesecretaris wilde vestigen op hetgeen de heer Wildeman in zijn tweeden brief herinnert (blz. 9), dat degene, die het handschrift-VAN Gerth wil raadplegen, gelegenheid heeft het „op het stadhuis in te zien, waarvoor toch driemaal 's weeks van 10 tot 3 uur de gelegenheid bestaat". (red.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 19