204 De administratie van de nationale nijverheid, waaronder handel en spoorwegen, werd bij Kon. besluit van 4 Februari 1841, no. 101 op geheven en ontbonden. Aan het Departement van binnen- landsche zaken werd opgedragen al hetgeen betrof den landbouw, de veeteelt, 's rijksveeartsenijschool en de daaraan verbonden inrichting tot veredeling der schapenrassen, de correspondentie met commissiën van landbouw en de kamers van koophandel en fabrieken, de verzamelingen van modellen te Utrecht en 's Gravenhage, de tentoonstellingen van voorwerpen van inlandsche nijverheid, het technische gedeelte der nijver heid 2), de premiën en het viseeren van de certificaten van oorsprong voor goederen, bestemd voor Nederlandsch-Indië. Aan het D e p a r t e- tement van justitie werd opgedragen de beoordeeling der ven nootschappen van koophandel. Het Departement van financiën werd belast met al wat tot het tarief der in- en uitgaande rechten be hoorde, de Rhijn-, Schelde- en Maasvaart, benevens de dienst der stoom slepers op de Waal. Alles wat de handelsberichten en de commerciëele negotiatiën betrof, mitsgaders de daarmede in verband staande aanrakingen met de vreemde mogendheden, alsmede de huishoudelijke aangelegenheden van de consulaten in den Levant, bleef aan het Departement van buitenlandsche zaken opgedragen. 3. 1877—1904. Bij Koninklijk besluit van 6 November 1877 (St. bl. no. 194) werd het Departement van waterstaat, handel en nijver- h e i d ingesteld, onder het beheer van een Minister, aan wien werd opge dragen de zorg voor de uitvoering der wetten en wettelijke verordeningen betreffende den waterstaat, de spoorwegen, de openbare middelen van vervoer, de scheepvaart, de zeevisscherjjen, de stoomtoestellen, de inrich tingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken, het ijkwezen, de landverhuizers, het mijnwezen en de octrooien, de kamers van koop handel en fabrieken, de strandvonderij, het reddingswezen en andere handels- en nijverheidszaken 3), de posterijen, de telegrafie, de Rijn-, Maas-, en Scheldevaart. 4) Aan dat departement is ook opgedragen het maken en onderhouden der landsgebouwen in de residentie en van alle gebouwen, in gebruik bij de posterijen, de telegrafie en het ijkwezen, alsmede bij de admini- Bijv. St.bl. XXVIII, 108. 2) Waaronder de Spoorwegen. 8) Alle de genoemde zaken zijn van het Departement van binnenlandsche zaken overgenomen. Zie de wet van 19 December 1877 (St. bl. no. 285). 4) Overgenomen van het Departement van financiën. Zie de wet van 19 December 1877 (St. bl. no. 285). 205 stratie van de belastingen, de invoerrechten, de hypotheken en het kadaster. De zaken der posterijen en telegrafie werden bij Kon. besluit van 29 April 1893 van het departement afgescheiden en gesteld onder het beheer van een D i r e c t e u r-G eneraal der posterijen2) en telegrafie. Het beheer der rijksgebouwen van onderwijs, wetenschappen en kunst, het Rijksarchief te 's Gravenhage, het Rijksmuseum te Amsterdam, de gedenkteekenen van geschiedenis en kunst, is opgedragen aan het Departement van binnenlandsche zaken. Het beheer van de gevangenis- en rechtsgebouwen is opgedragen aan het Departement van justitie en het beheer der militaire gebouwen aan het Departement van Oorlog. 2) Bij decreet van het Vertegenwoordigend Lichaam van 15 Januari 1799 werden de posterijen nationaal verklaard, met bepaling, dat de posterijen door de geheele republiek provisioneel op den ouden voet zouden blijven voortbestaan totdat eene algemeene voorziening zou hebben plaats gehad. De Algemeene Secretaris van het Uitvoerend Bewind werd geautoriseerd om het ambt van Postmeester-Generaal waar te nemen, totdat daaromtrent iets naders zou zijn bepaald (8 Februari 1800). De Griffier ter secretarie van het Uitvoerend Bewind werd op den 14en October 1800 benoemd tot Administrateur der poster ij en en trad den 17en d. a. v. in functie. Een college van Commissarissen der Bataafsche poste- r ij e n, samengesteld uit zeven leden en een secretaris, werd, ingaande 1 Januari 1803, ingesteld. (Besluiten van 23 November 1802 en 6 December 1802). Dit college was belast met het bestuur der posterijen in de geheele republiek. Allo bestaan hebbende gezag, directie en administratie, over eenig afzonderlijk gedeelte der posterijen, voor zoover die niet van het Staatsbewind mocht zijn ontleend, werd opgeheven en opgedragen aan het college van Commissarissen. (Besluiten 23 Novem ber 1802 en 1 Mei 1806.) Het Kon. decreet van 7 Juli 1806 no. 18 bepaalde, dat eene generale directie der posterijen (voor brieven en pakketten) zou worden ingesteld, en de admini stratie der posterijen een deel zou uitmaken van het ministerie van financiën. De Directeur-Generaal werd bij Kon. decreet van 27 Februari 1807 no. 6, benoemd en stond dan ook onder de bevelen van den Minister van financiën. Hij werd geassisteerd door een permanenten Raad, samengesteld uit vijf leden en een secretaris (Kon. decreet 20 November 1806 no. 13). Die Raad werd ver vangen door den bij Kon. decreet van 2 October 1807, no. 26, ingestelden Raad van administratie der poster ij en (brieven- en paardeupost), welke was samengesteld uit den Directeur-Generaal, drie administrateurs en een secretaris generaal. De Directeur-Generaal was belast met de finale verbetering van de binnenlandsche posterijen, van de betrekkingen tot de buitenlandsche posterijen en van den dienst der estaffettes. (Zie de Instructie, vastgesteld bij Kon. decreet van 23 Februari 1808 no. 7.) De paardenposterij werd opgericht bij Kon. decreet van 28 September 1809 no. 10. Na de inlijving van het voormalig Koninkrijk Holland bij het Fransche keizer rijk moesten de posterijen, ingaande 1 Januari 1811, overeenkomstig de fransche wetten worden georganiseerd. (Art. 140 Keiz. decreten van 18 October 1810 (Bull des lois no. 322) en 14 December 1810 (Kemper C. O., 446).) Het toezicht over de posterijen in Holland werd opgedragen aan een Hoofddirecteur, die te Amsterdam resideerde. Hij stond onder de bevelen van den Directeur-Generaal der posterijen van het Fransche keizerrijk (Keiz. decreet 14 December 1810; Kemper C. O., 446). (Zie voor het tijdvak 1813—1877 de beschrijving van het Departement van financiën.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 17