192
werken, ingaande den len October 1831, weder bij het Dep. van bin-
nenlandsche zaken teruggebracht.
De administratie van de nationale n ij verheid werd bij Kon.
besluit van 4 Februari 1841 no. 101, 2) opgeheven. In verband daarmede
werd aan het Dop. van binnenlandsche zaken opgedragen al hetgeen
betrekking had op den landbouw, de veeteelt, 's rijks veeartsenijschool en
de daaraan verbonden inrichting tot veredeling der schapenrassen, de
correspondentie met commissiën van landbouw, de kamers van koophan
del en fabrieken 3), de verzamelingen van modellen te Utrecht en 'sGra-
venhage, de tentoonstellingen van voorwerpen der inlandsche nijverheid,
het technische gedeelte der nijverheid, de premiën en het viseeren der
certificaten van oorsprong voor goederen, welke voor Oost-Indië bestemd
waren. Het materieel beheer der groote wegen, vaarten, kanalen, schip
brug-, stoomboot-, schuit- en pontveren 4) werd, ingaande 1 Mei 1841,
overgenomen van het ontbonden Amortisatie-syndicaat.
De verantwoordelijkheid en het opperbestuur der o p p e r h o u t-
vesterij werd, ingaande den len Januari 1842, opgedragen aan den
Minister van binnenlandsche zaken 5), terwijl hij op den 17en Februari 1842
werd belast met de rechtstreeksche correspondentie met de commissiën van
administratie der gevangenissen. G) Van het beheer en het bestuur der
gevangenissen werd hij, ingaande 1 Juli 1842, ontheven. 7)
193
Het toezicht over de postwagens, diligences, stoombooten, veerschepen,
schuiten en verdere middelen van vervoer werd, ingaande 1 Januari
1846, van het Dep. van financiën overgebracht naar het Dep. van binnen-
land;che zaken. Het beheer van dealgemeene politie, het
welk gedeeltelijk bij het Dep. van binnenlandsche zaken en gedeeltelijk
bij het Dep. van justitie berustte, werd op den 3!en October 1842 geheel
aan het Dep. van justitie opgedragen. 2).
De werkkring van den Hoogen Raad van Adel 3) werd bij Kon.
besluit van 17 September 1852, no. 44 4), beperkt tot het geven van
advies over aangelegenheden den adelstand betreffende, en de overige
werkzaamheden van dien Raad, ingaande 1 Januari 1853, aan het Dep.
van binnenlandsche zaken opgedragen, doch, ingaande 1 Januari 1860, van
het Dep. van binnenlandsche zaken afgescheiden en naar het Dep. van
justitie overgebracht. 5)
Bij het in werking treden der wet van 13 Juni 1857 6) werd de
Minister van binnenlandsche zaken van het toezicht op de jacht en vis-
scherij ontheven 7), maar zijne werkzaamheden werden in 1859 weder
vermeerderd door de opdracht van het toezicht op het beheer van de
bedelaarsgestichten te Ommerschans en Veenhuizen. 8) Het toezicht op
Koa* besluit van 12 Juli 1831, no. 33. Het Dep. van den waterstaat, de
nationale nijverheid en de koloniën verkreeg toen den titel van Dep. van nationale
nijverheid en koloniën. (Kon. beluit 12 Juli 1831 no. 31.)
J) Bijv. St. bl. XXV11I, 108.
3) Kamers van koophandel zijn in onderscheidene steden opgericht. Die te
Amsterdam en Rotterdam zijn opgericht bij Keiz. decreet van 18 October 1810
(art. 36). Het fransche besluit van 24 December 1802 (Fortuijn II, 224), bevatte de
grondslagen der kamers van koophandel, Bij Kon. besluit van 9 November 1851
(St. bl. no. 142) werden alle vroegere reglementen en verordeningen, die kamers
betreffende, vervallen verklaard en een algemeen reglement vastgesteld, hetwelk is ver
vangen door het bij Kon. besluit van 4 Mei 1896 (St. bl. no. 76) vastgestelde reglement.
4) Kon. besluiten van 22 Maart 1841, no 112 (Bijv. St. XXVIII, 166) en 27
Maart 1841, no. 91 (Bijv. St. XXVIII, 180). Bij Kon. besluiten van 12 Aug. 1828,
no. 110, en 20 Januari 1829, no. 83, was dat beheer aan het Dop. van binnen
landsche zaken ontnomen. Loodsen, opzichters en andere ambtenaren, die belast
waren met het toezicht over of het uitoefenen van eenigen dienst bij sluizen,
bruggen, kanalen en vaarten, werden door den Min. van binnenlandsche zaken be
noemd. De benoeming van tolgaarders en brugwachters der groote wegen, van
commissarissen van het stoombootveer tusschen Moerdijk en Willemsdorp en van
de havenmeesters op het groote Noord-hollandsche kanaal werd aan den Min. van
financiën opgedragen. (Kon. besluit 30 Juni 1841, no. 452. Bijv. St. bl. 249.)
6) Kon. besluit 17 Juli 1841. De betrekking van opperhoutvester verviel
bij het in werking treden der Wet van 6 Maart 1852 (St.bl. no. 47), wier uitvoering
echter aan den Minister van binnenlandsche zaken bleef opgedragen.
6) Kon. besluit 17 Februari 1842, no. 193 (Bijv. St., bekn. uitg. IV, 106).
7) Kon. besluit 25 Mei 1842 (Bijv. St. XXIX, 251). Het beheer der gevange
nissen was op den 15 October 1823 van justitie overgegaan naar binnenlandsche
zaken. (Zie Kon. besluit 17 Sept. 1823, uo. 12. Bijv. St. bekn. uitg. II, 244.)
Kon. besluit 19 Nov. 1845, no. 97 (Bijv- St. XXXII, 596). Het toezicht
over de postwagens enz. was in 1824 aan het Dep. van binnenlandsche zaken ont
nomen en opgedragen aan het voormalig Departement der ontvangsten. (Zie Kon.
besluit van 30 Maart 1824, no. Ill, en de beschrijving van het Dep. van financiën.)
Het toezicht over de brieven- en paardënposterij bleef aan het Dep. van financiën
opgedragen. (Kon. besluit 19 December 1845; St. bl. no. 91.) Het toezicht op de
Spoorwegen was reeds bij Kon. besluit van 4 Februari 1841 no. 101, aan den
Minister van binnenlandsche zaken opgedragen.
J). Missive van den Minister van binnenlandsche zaken 13 October 1842 (Bijv.
St. bl. XXIX, 486). Zie mijn werkje over het Binnentreden van wonin
gen, 4e druk, uitgave van N. Samson, Alphen, 1904.
3) De Hooge Raad van Adel is opgericht bij Souv. besluit van 24 Juni 1814,
no. 10.
4) Luttenberg's Chron. Verz.. Ie druk.
5) Kon. besluit 6 Juli 1859, no. 46.
St. bl. no. 87.
7) De zaken der jacht en visscherij waren den Minister van binnenlandsche
zaken opgedragen, ingaande 1 Januari 1842 (Kon. besluit 17 Juli 1841). De post
van opperhoutvester werd opgeheven. Het toezicht op de uitvoering der wet van
13 Juni 1857 (St. bl. uo. 87) werd aan den Minister van justitie opgedragen. Dat
toezicht werd bij Kod. besluit van 8 Juli 1898 (St. bl. no. 174) behalve wat
betreft de uitvoering van art. 36 der wet opgedragen aan den Minister van
binnenlandsche zaken, doch, ingevolge Kon. besluit van 26 Augustus 1901 (St. bl.
no. 206), door dien Minister overgedragen aan den Minister van waterstaat, handel
en nijverheid.
8) Kon. besluit. 19 Augustus 1859 (St.bl. no. 82). Yan dit beheer werd hij
ingaande 1 Januari 1875 ontheven.