158
van den archivaris Friedrich Pirnhaber in 1850 en het laatste, ditmaal
eens niet het beste, van de hand van Gerson Wolf.
De gedachte, om de oorkonden der Oostenrijksche vorsten uit het
Habsburgsche huis op één plaats, in één hand te vereenigen, dateert
reeds van 1364. Zij is dus ouder zelfs dan de plannen der centralisatie van
het bestuur over hunne landen, die eerst onder Maximiliaan I opkomen.
Maar in allen ernst dacht ook deze plannenrijke vorst het eerst aan de
oprichting van één centraalarchiefdepót, dat te Innsbruck zou gevestigd
worden. Evenwel, ook van dit plan kwam niets. Elf jaar later, in 1512,
werd Weenen aangewezen als het vereenigingspunt voor alle archieven
der landsvorsten. Toen schijnen ook de daar berustende oorkonden van
de sacristie bij de burgkapel, waar ze in de lóde eeuw verzameld waren,
naar een toren in den keizerlijken burg zelf te zijn overgebracht. Doch de
overige stukken bleven verspreid te Wiener-Neustadtte Innsbruck, te
Graz. En na den dood van Ferdinand I moesten zelfs de Weener
bescheiden weer gedeeltelijk naar elders verhuizen. Eerst na vele jaren
onder de regeering van Jozef I, komen de centralisatieplannen weer te
berde, maar vooral onder Karei VI worden ze ernstig overwogen. Uit
dien tijd is ons bewaard gebleven een anoniem ontwerpgetiteld „Ohn-
vorgreifliche reflexiones de archivo domus augustae"dat niet meer of
minder beoogt dan de vestiging van een centraal-rijksarchiefdat naast
de stukken van het huisarchief ook den archivalischen neerslag van alle
takken van openbaar bestuur in zich zou opnemen. Als vereischten voor
een goed archivaris stelt het, behalve kennis der hoofdtalen, geschiede
nis en diplomatiek, dat hij „von gutem Comportamentexperimentierter
Treue, nicht geldgierig, auch dabei von massiger Lebensart" moet zijn.
Doch de uitvoering van al deze plannen bleef geheel achterwege
totdat Maria Theresia den troon beklom. Bij het uitbreken van den
Oostenrijkschen successieoorlog bleken sommige dokumentendie hare
rechten moesten bewijzen, niet te vinden. Misschien was dit de reden,
dat, nog vóór het einde van den krijg, haar plan om de huis-en staats-
oorkonden en zooveel mogelijk ook particuliere papieren op ééne plaats
te vereenigen, een vasten vorm had gekregen. Reeds het volgend jaar,
1749, belastte zij met de inrichting van het archief Theodor Anton
Taulow von Rosenthaleen man van grondige historische kennis en
geheel berekend voor zijn taak. Den hoofdinhoud van het nieuwe depot
zouden vormen: le het eigenlijke huisarchief, 2e. oorkonden betreffende
de geheele monarchie en 3e stukken betreffende de afzonderlijke landen.
In twee rapporten, het eene zeker en ook het tweede waarschijnlijk van
de hand van Rosenthalwordt uitvoerig omschrevenhoe de inrichting
moet zijnhoe de werkzaamheden moeten worden geregeldhoeveel
beambten er noodig zijn enz. enz.
159
In October 1749 begon Rosenthal zijn rondreis om de verschillende
deelen van het huisarchief bijeen te brengen. Achtereenvolgens werden
bezocht Praag, Innsbruck en Graz. Februari 1752 was het verzamel
werk gedaan en nog vóór het einde van het jaar was alles naar Weenen
overgebracht, waar, na eenig heen en weer scharrelen, de stukken in
den loop van 1754 in den Hofburg werden ondergebracht. Hier zijn ze
anderhalve eeuw lang blijven liggen. Maar de ruimte was te beperkt en
latere aanwassen moesten elders worden geborgen, totdat in 1895 door
uitbouwing de keizersburg nog eenmaal weer den ganschen voorraad kou
huisvesten. Doch eenige jaren later was eindelijk een eigen woning ver
kregen en werd het archief naar het doelmatiger ingerichte gebouw
op den Minoritenplatz overgebracht.
Ten slotte geeft de heer Winter een beknopte doch duidelijke schets
van de lotgevallen van het archief van 1754 tot 1762, van het archief-
personeel, waarvan Freiherr von Bartenstein als directeur en Rosenthal
als archivaris fungeerde, van de oneenigheden tusschen deze beiden,
van de verrichte werkzaamheden en van de onzekere positie van het
archief, die eerst een einde nam toen Maria Theresia in 1762 voorschreef:
„Das Archiv gehort zur Hof- und Staatskanzlei als Meiner Hauskanzlei."
Toen was aan het archief zijn vaste plaats in het fcestuursorganisme
aangewezen en kwam Von Kaunitz aan het hoofd te staan. Hiermede
was de vestiging van het archief voltooid.
Als Bijlagen van zijn belangrijk opstel geeft de heer Winter een
extract uit een gedenkschrift van Rosenthal, vervaardigd tusschen 6 April
1761 en 15 Pebr. 1763, waarin deze het ontstaan van het archief schetst
en zijn denkbeelden daaromtrent uiteenzet, benevens eenige inhoudsopgaven
van de Hougaarsche, Boheemsche en Oostenrijksche huis- en kroon-
archieven uit dien tijd.
Rivista delle Biblioteche e degli Archiyi. Anno XV, Maggio
Ottobre 1904. FireuzeRoma.
Het was te verwachten, dat de noodlottige brand van de Bibliotheek
te Turijn naar middelen zou doen uitzien om dergelijke rampen in het
vervolg te voorkomen. In de eerste plaats in Italië zelf. Zoo bevat
het Meinummer van bovengenoemd tijdschrift een opstel van Timoteo
Bertelli, waarin deze uitvoerig toestellen bespreekt en met afbeeldingen
verduidelijkt, die zijns inziens het brandgevaar in hooge mate ver
minderen. Do heer Alceste Giorgietti geeft een beschrijving van het
nieuwe archiefgebouw te Weenen, terwijl de redacteur van het tijdschrift
Prof. Guido Biagi zijn meening zegt over het aanstaande internationale
congres voor reproductie van manuscripten, munten en zegels, dat het
volgend jaar te Luik gehouden zal worden. Bij alle waardeering van