138
Eindelijk is het billijk de bezoldiging van den conciergedie 25
dienstjaren heeft en nog slechts ƒ600 geniet, met ƒ100 te verhoogen en
hem tevens in verband met het betrekken van het nieuwe dienstgebouw
waarin geen conciërgewoning is, 475 per jaar voor gemis van vrije
woning, vuur en licht toe te kennen.
Art. 183. Kosten van onderhoud, huishoudelijke
uitgaven enz. voor het Algemeen Rijksarchief en de
gebouwen. Yoor de uitgave der geschiedbronnen, waaraan thans met
kracht gewerkt wordt, is een hooger bedrag van 1000 uitgetrokken.
Voorts is 2000 meer geraamd voor de kosten van schoonhouden,
verwarmen enz. van het nieuwe dienstgebouw, dat in den loop van 1903
zal worden betrokken.
In verband hiermede zal het artikel (vroeger art. 177) „Bouw en
inrichting archieflokalen Bleijenburg", waarvoor in 1903 een som van
31000 was toegestaan kunnen vervallen en zullen de uitgaven voor de
gebouwen nu onder het artikel „Materieel" zijn onder te brengen, evenals
bij de archieven in de provinciën het geval is.
Voor gewoon onderhoud kleine resteerende werken, die niet voorzien
warenenkele nog noodig gebleken aanvullingen van het meubilairenz.,
is een bedrag van 10000 uitgetrokken. Voor een en ander is dus het
artikel met 13000 verhoogd.
Art. 184. Jaarwedden enz. der ambtenaren en be
dienden bij de Rijksarchieven in de provinciën. Onder
verwijzing naar de toelichting bij het personeel van het Algemeen Rijks
archief omtrent de verbetering van de positie der archiefambtenaren, zal
voor het personeel der archieven in de provinciën voor 1904 ƒ9700 meer
noodig zijn.
In het Voorloopig Verslag wordt omtrent deze artikelen het volgende
opgemerkt
Art. 182 en 184. De ambtenaren bij de Rijksarchieven verrichten
vaak bezoldigd werk ook voor anderenbijv. voor provinciale besturen.
Gevraagd werd of het de bedoeling isdat zijnu hunne traktementen
worden verbeterd, hunne geheele werkkracht aan den Rijksdienst zullen
wijden.
Art. 182. Men achtte het zeer zonderling, dat aan een concierge,
die 600, respectievelijk 700 bezoldiging geniet, niet minder dan
f 475 voor vrije woning, vuur en licht zal worden toegekend. Is hier
wellicht eene fout ingeslopen Of heeft men met eene bedekte traktements-
verhooging te doen
Art. 183. Gevraagd werd wanneer een verslag verwacht mag worden
139
omtrent de werkzaamheden der commissie van advies voor 's Rijks geschied
kundige publicatiën.
Art. 184. Men hoopte dat deze verhooging vooral ook aan de lagere
beambten ten goede zal komen. Sommige concierges worden voor tamelijk
zwaren dienst tot dusver karig bezoldigd.
Onder de lagere beambten zijn er, wier traktement slechts om de
drie maandenen wel in de derde maandwordt uitbetaald. Men drong
er ernstig op aan, een korteren termijn van uitbetaling in te voeren.
Bovendien behandelt het Voorloopig verslag hij deze afdeeling nog
drie puntendie voor het archiefwezen van belang zijn
1. Oude rechterlijke archieven. Is, zoo werd gevraagd
thans overal volledige uitvoering gegeven aan de Koninklijke besluiten
van 8 Maart 1879 (Staatsblad no. 40) en van volgende jaren, regelende
de bewaring der oude rechterlijke archieven? Zoo niet, wat is daarvan
dan de reden en in welke gemeenten zijn de werkzaamheden dan nog
niet afgeloopen? En welk uitzicht bestaat er dan op beëindiging dezer
zaak
2. Krijgsgeschiedkundig Archief. Door het Departe
ment van Oorlog is sinds eenige jaren aan een hoofdofficier tot taak
gesteld een krijgsgeschiedkundig archief te vormen. Daartoe worden
onderzoekingen in alle archieven gedaankopiën vervaardigd en be
scheiden verzameld. Voor zoover deze bescheiden niet zijn origin eel e
officieele stukken is er tegen zoodanige verzamaling geen bezwaar.
Maar naar het schijnt bestaat het voornemen om daarin ook op te nemen
officieele stukken, welke deel uitmaken van het archief van het
Departement van Oorlog, dat naar het nieuw algemeen Rijksarchiefdepót
te 'sGravenhage zal worden overgebracht. Dit zou zeer bedenkelijk zijn.
Het eenige logische stelsel is, dat de Rijksarchieven, n.l. alle ambtelijke
bescheiden zonder onderscheid, te zamen bewaard worden in de Depar
tementen of, voor zoover zij een meer uitsluitend geschiedkundigweten
schappelijk belang hebben, in het Rijksarchiefdepót; doch het ware zeer
verkeerd uit deze verzamelingen stukken of dossiers af te zonderen naar
den maatstaf van eenig bijzonder onderwerpomdat daardoor de seriën
verbroken, de inventarissen waardeloos, en de raadpleging der archieven
onmogelijk wordt gemaakt voor ieder die niet speciaal dat bijzonder
onderwerp bestudeert.
Men wenschte te vernemen of de Minister de boven ontwikkelde
denkbeelden beaamt, hoe tot dusverre in deze zaak gehandeld is, hoe
zij geregeld zal worden. Aanleiding te meer tot het stellen van deze
vragen vond men in eene mededeeling voorkomende in het 8ste jaar
verslag van het Krijgsgeschiedkundig archief, volgens welke de oudste