136
„Art. 184. Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der ambte
naren en bedienden bij de Rijksarchieven in de provinciën:
a. archivaris in Noordbrabant 3400.— (voor 1903
b.
c.
d.
e.
f.
9-
h.
i.
b
Gelderland
Noordholland
Zeeland
Utrecht
Friesland
Overijssel
Groningen
Drenthe
Limburg
Jc. hoofdcommiezen, commiezen,
adjunct-commiezenklerken
concierges en verdere be
ambten
3600.—
3000.—
3033.33
3600.—
2900.—
2800.
3200.
3000.
3200.
2800.-)
3000.—)
2400.—)
2400. -)
3000.—)
2300.—)
2000.—)
2400.—)
2200.—)
2400.—)
22406.67
19540.—).
54140.— (voor 1903 44440.—).
„Art. 185. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, per-
soneele hulp, schrijfloonenreis- en verblijfkosten, aankoopen, meubilair,
aankoop, huur, stichting en inrichting van lokalen en terreinen en verdere
uitgaven voor de archieven in de provinciën: 34000.— (voor 1903
34000.—)."
De Memorie van toelichting zegt omtrent die artikelen het volgende
Art. 182. Jaarwedden en verdere belooningen der
ambtenaren en bedienden bij 's Rijks archieven te
'sGravenhage. Reeds sinds jaren hebben de archivarissen geklaagd
over hun te lage bezoldiging en op verbetering hunner positie aangedrongen,
terwijl ook herhaaldelijk bij de schriftelijke en mondelinge behandeling
der Staatsbegrooting er op is gewezendat de bezoldiging der archief
ambtenaren in vergelijking met die van ambtenaren in andere takken van
Staatsdienst te wenschen overlaat.
De klacht der archivarissen is gegrond, vooral wat betreft den
Algemeenen Rijksarchivarisde adjunct-archivarissen in den Haag en de
archivarissenchefs der archieven in de provinciën en bij de Memorie
van Antwoord op het Yoorloopig Verslag der Staatsbegrooting voor 1903
werd dan ook door den ondergeteekende verklaarddat gaarne alsnog
zou worden nagegaan in hoeverre eene regeling ware te treffenwaarbij
aan billijke eischen kon worden te gemoet gekomen.
Voor de vervulling van deze posten toch zijn personen noodig van
137
niet minder gehalte dan hoogleerarenraadsheeren en rechterszij worden
evenwel veel slechter betaald dan dezende Algemeene Rijksarchivaris
heeft slechts 3000 a 4000 in 10 jaar en de adjunct-archivarissen en de
archivarissen in de provinciën slechts ƒ2000 tot ƒ3000 in 20 jaren te bereiken.
Afgezien nog van de omstandigheiddat zoowel de aanvangswedden
als de vooruitzichten op bevordering geenszins in verhouding staan tot de
eischendie voor eene wetenschappelijke opleiding als hier eisch is
worden gevorderd, is de tegenwoordige regeling ook onbevredigend uit
het oogpunt van het belang van den Staat en van het publiek. Wensche-
lijk toch is het, dat de archiefambtenaren zich blijvend wijden aan hun
taak, en zich niet door een te karige bezoldiging genoopt vinden hun
werkkring voor een beter bezoldigden te verlaten, omdat juist deze
ambtenaren eerst door eene lange vervulling van hun ambt ter dege op
de hoogte komen van den inhoud hunner archieven en van de historische
toestanden waarmede deze in betrekking staan. Dit toch stelt hen te
beter in staat, om de inlichtingen te verstrekken en de voorlichting te
gevenwaaraan zoowel voor de administratie en voor de rechten van
gemeenschappen en bijzondere personenals voor de beoefening der
wetenschap behoefte bestaat, en die anderen zich doorgaans zelf niet
kunnen verschaffen bij gemis aan kennis van oud schrifttaalgeschied
kundige verhoudigenenz.
Het is nu echter een feit, dat zich in den laatsten tijd gevallen
voordedendat archiefambtenaren zich genoodzaakt zagen om redenen
van geldeljjken aardin andere betrekkingen over te gaan. Aan den anderen
kant is het geblekendat het steeds moeilijker wordt de open plaatsen
met goede en geschikte krachten aan te vullen.
Uit dit alles blijkt afdoendedat eene verbetering van de positie der
archiefambtenaren niet alleen billijk maar ook noodzakelijk is.
Het komt den ondergeteekende voor, dat de volgende regeling ware
te treffen
Algemeene Rijksarchivaris 3700 tot 4500 in 20 jaren,
adjnnct-archivarissen te 's Graven-
hage en archivarissen in de pro
vinciën 2800 3600 20
hoofdcommiezen2400 2700 10
commiezen 2000 2300 10
adjunct-commiezen1000 1900 10
amanuenses, klerken en bedienden 400 1000 10
Hiervoor zal op dit artikel in 1904 meer noodig zjjn 4650.
Verder ware een der klerkendie in staat is bevonden bij het
wetenschappelijk werk voor de geschiedbronnen goede diensten te bewijzen,
tot adjunct-commies te bevorderenwaarvoor meer noodig is 380.
n
7)
7)
1)
7)
7)
n
Ti