Historisch-statistische schetskaarten.
122
Het denkbeeld van de vervaardiging eener reeks van kaarten
alle op dezelfde schaalten gebruike bij wetenschappelijke onderzoekingen
van verschillenden aard, is niet zoo heel nieuw meer. Reeds in 1883
heeft Prof. von Thttdichum te Tiibingen het opgevat en voor een bepaald
doel en voor eene bepaalde streek ook ten uitvoer gebracht. Van dien
tijd af streefde de genoemde geleerde er naar zijn denkbeeld toe te passen
op geheel Duitschland en zoo mogelijk ook op de omliggende landen.
Sedert de Historikertage te Innsbriick en te Nürnberg in 1896 en
1898 is men in Duitschland onder de deskundigen voor Thudichum's
plan warm gewordenen de vereeniging van Duitsche Publicationsinstitute
heeft zich de zaak aangetrokken. Tegenwoordig is men druk bezig de
uitvoering van de groote onderneming te verzekerenen inderdaad heeft
men in verschillende landen de hand reeds aan het werk geslagen.
Zooals door de verslagen van het Historisch Genootschap en door de
mededeelingen op de vergaderingen van deze vereeniging, in December
j.l. te Utrecht gehouden, bekend is, worden ook in Nederland historische
schetskaarten vervaardigd.
Behalve Prof. Thudichum hebben zich vooral Dr. Ermisch en Prof.
Lamprecht veel moeite gegeven om het nut van de kaarten Grund-
karten heeft men ze in Duitschland genoemd aan te toonen.
Zij hebben betoogd dat zulke kaarten onmisbaar zijn om de uit
komsten van wetenschappelijk onderzoekniet alleen van „de historische
wetenschap in den ruimsten zin van het woord", maar ook van „Volks-
wirthschaft, statistiek, aardrijkskunde, natuurwetenschappen enz." duidelijk
voor te stellendat zij dus geene zelfstandige waarde hebbenmaar
slechts hulpmiddelen zijn.
Volgens Dr. Ermisch zouden zij kunnen dienen voor de verduidelij
king en de aanschouwelijke voorstelling van praehistorische vondsten
gouwen, burchten, ontstaan van steden, kerken, diocesen, scholen, heer
lijkheden, dialecten, volksliederen, kerkelijke gezindten, handelswegen,
bedrijven, wijnbouw, diersoorten en tal van andere zaken; hij noemt er
33. Inderdaad zou dit getal gemakkelijk te vermeerderen zijn.
De grondgedachte is ongetwijfeld gelukkig. Graphische voorstellingen
zijn reeds lang in verschillende wetenschappen gebruikt om de resultaten
van waarneming en onderzoek zoo voor te stellendat zij als met een
oogopslag te overzien zijn. Waarom zouden andere wetenschappen het
goede voorbeeld niet volgen? Maar dergelijke voorstellingen zijn duur,
en in menig boek ontbreekt de cartographische bijlage alleen omdat het
opzettelijk teekenen van schetsenplattegronden of wat het dan ook zij
te kostbaar wordt. Heeft men nu een raam te zijner beschikkingdat
123
voor allerlei doeleinden bruikbaar ishet bezwaar van moeite en kosten
is overwonnen. Tal van geleerden zouden gewis met zulk een raam zeer
gebaat zijn, en tal van boekwerken zouden meer tot hun recht komen,
indien de schrijvers er op konden teekenen wat zij hadden gevonden en
beschreven.
Het is echter niet genoeg van een raam in het algemeen te spreken;
de groote vraag is waaruit dat raam bestaan moet, m. a. w. wat op de
historische schetskaarten moet staan. En hieromtrent zijn de meeningen
verschillend.
De ontwerpers van het plan zijn tot het besluit gekomen dat de
grondkaarten niet anders moeten bevatten dan het hydrographische net
en daarbij de grenzen en de plaatsnamen. Reeds tegen deze opvatting
die in de praktijk werkelijk is toegepast is verzet aangeteekend.
Prof. Seeliger verklaarde in zijne „Critische beschouwingen over de grond
kaarten" met nadruk, dat o a. de orographische toestanden, de ligging en
de namen van bergen, dalen en gronden, onmisbaar zijn, vooral waar het
te doen is om vroegere grenzen in de schetskaarten te teekenen. Kaarten
van den generalen staf en kadastrale kaarten zouden alleen aan het doel
beantwoorden.
Deze bedenking is niet ongegrond, maar zij geldt toch alleen gevallen,
waarin landsgrenzen moeten worden aangegeven in zulke streken, waar
de natuur deze als het ware zelf heeft afgebakend. In dergelijke gevallen
zullen de hydrographische netten inderdaad niet bruikbaar zijn zonder
invoeging van orographische détails. Maar ook dan zal het doel toch
beter bereikt worden met de schetskaarten dan met behulp van de staf
kaart, die veel te veel bevat om ééne enkele zaak, welke ook stel
b.v. den loop van epidemische ziekten daarop aan te gevenen die
daarenboven geheel onbruikbaar is voor eene mogelijke verspreiding van
de bedoelde speciaal-kaart door den druk.
Een ernstiger bezwaar tegen de grondkaarten, mede door Prof. Seeliger
geopperd, geldt de grenzen. Eigenlijk is met dit woord nog niet uitgedrukt
wat de Duitsche term bedoelt: Gemarkungen. Dit woord moet
beteekenen alles wat een afgepaald gebied vormt, niet alleen eene
gemeente met haar grondbezit dus, maar ook b.v. een riddergoed.
Deze „Gemarkungsgrenzen" worden nu op de Duitsche grondkaarten
aangebracht volgens den thans bestaanden toestandzooals men dien uit
de kadastrale kaarten of de liggers voor de grondbelasting met meer of
minder zekerheid kan opmaken. Daarbij nu is aangenomen en zulks
door de vertegenwoordigers der „landesgeschichtliche Publications-Institute"
op de vergadering in 1896 te Innsbriick dat die „Gemarkungsgrenzen
tot 1400 terug een zekeren grondslag van groote stabiliteit"
geven.