114
Vóór hij in 1890 op het archief als volontair werkzaam werd, was hij
eenigen tijd verbonden geweest aan de redactie van de Amsterdammer
Dagblad voor Nederland. Hoewel zijn verblijf aan de Universiteit te
Amsterdam en te Utrecht tot geen academischen graad had geleid, was
hij toch in de studenten-wereld als man van litteraire vorming en smaak
wel bekend, zooals blijkt uit het feit dat hij in 1880 een der 5 leden
was, op wie de keuze viel tot de samenstelling van een bloemlezing
uit de verschillende studentenalmanakken van de jaren 18321881.
In het tijdschrift Nederland en in Gouverneur's Oude Huisvriend
vind ik vóór 1890 een en ander door hem gepubliceerd onder den pseu
doniem Ankura, onderwerpen van mythologischen aard, vertellingen uit
de sagenwereld. Onder den naam Ankura verscheen ook bij Brill in
1887 „De sagen van Diederik van Bern".
Eenmaal op het archief, waar hij in 1892 tot tijdelijk ambtenaar
werd benoemdbleef zijn keuze uit den aard uitsluitend gericht op onder
werpen uit de geschiedenis van Amsterdam. De Roever vestigde zijn
aandacht op het belang van een populaire behandeling van de Gilden,
gegrond op de keuren. Een ondernemen van niet geringen omvang
inderdaaddoch gesuggereerd door De Roever wien ook hij zooveel
achting en sympathie toedroeg, waarborgden zijn ijver en lust in het werk
weldra de beste verwachtingen. Deze zijn dan ook niet onvervuld gebleven.
Het boekdeel in kl. 8° dat hij in 1895 onder den titel van „De Gilden"
bij Loman en Eunke in den Haag publiceerde, mag veilig als het eerste
geschrift worden aangewezen dat met de noodige uitvoerigheidop archief
onderzoek gebouwdin aangenamen vormde bedrijfs- en nering-gilden
te Amsterdam in de voornaamste deelen van hun organisatie behandelt.
Met verschillende bjjdragen in velerlei tijdschriften, als ook in het
Amsterdamsche Jaarboekje sedert 1897 heeft Brouwer Ancher tal van
onderwerpen uit de geschiedenis van Amsterdamzijn plaatsbeschrijving
en zeden en gewoonten behandeld. Een zijner laatste bijdragen bevat
de Gids van het vorig jaar over de bestrijding van de pest in vroeger
tijd. Gelijk bijna al zijn geschriften, kenmerkt zich ook dit opstel door
de serieuse bedoeling om zooveel doenlijk rechtstreeks te geven wat de
bronnen zelf vermelden.
Heeft alzoo zijn naam zich verzekerd de erkentelijkheid van allen
die belang stellen in Amsterdam's verleden, sedert hij, na de definitieve
organisatie, op het oud-archief werkzaam was, heeft ook daar zijn regel
matige en nauwgezette arbeid blijvende sporen nagelaten. Inzonderheid
danken wij hem de uitbreiding der regeling der Charters, nog onder
de Roever aangevangenen de beschrijving van tal van oude eigen
domspapieren van kloosters, liefdadige instellingen en gilden. Niemand
van hen die de laatste jaren het Oud-archief bezochten, die niet, naar
115
ik mij overtuigd houd, de dankbare herinnering zal bewaren aan zijn
hulpvaardige medewerkingaan de innemendheid en eenvoud van zijn
persoon.
Schoon hij niet ongevoelig was gebleven voor een grappig verhaal
en ook zelf nog wel ten beste gaf wat hem van dien aard ter oore kwam,
scheen toch zijn persoon de laatste jaren van een meer effen gelijkmatige
natuur geworden. Naarmate zijn hoogst gedistingeerd voorkomen expressiever
werd, scheen het wel als of zijn zeggen en handelen minder relief kreeg.
Het noodlot had hemvóór de moordende kwaal hem greepden
laatsten tijd veel zieleleed berokkend.
Wij zien met weemoed op zijn ledige plaats.
Amsterdam, Januari 1901. W. R. VEDER.
De toegankelijkheid van het Zwolsche archief.
De geschiedenis van hetgeen te Zwolle is voorgevallen, is den lezers
in hoofdzaak uit de Berichten (blz. 60 en 108) bekend. De zaak komt
in het kort hierop neer: In 1895 zijn de moeilijkheden, die de archief
kwestie te Zwolle na het vertrek van den archivaris mr. J. W. Mulder
opleverde, in dier voege opgelost, dat de Rijksarchivaris in Overijsel,
mr. Van Hasselt, zich bereid verklaarde zonder bezoldiging als archivaris
op te treden, terwijl een door de gemeente gesalarieerde klerk onder
hem met de werkzaamheden zou zijn belast. In 1898 werd het gemeente
archief naar de lokalen van het rijksarchief boven de Sassenpoort over
gebracht. Bij de met het Rijk toen geslotene overeenkomst, die overigens
den bestaanden toestand bestendigde, werd omtrent de toegankelijkheid
en het gebruik van het gemeentearchief bepaald, dat daarvoor dezelfde
reglementaire bepalingen zouden gelden als voor het rijksarchief, behoudens
twee punten, die door Burgemeester en Wethouders bij bijzondere veror
deningen werden geregeld. Het eene punt betrof de heffing van leges voor
het afgeven van afschriften uit het archief, het andere het uitleenen van
stukken. Op het laatste punt komt het hier aan. De gemeentelijke
verordening bepaalde, gelijk bekend is, dat ieder, die een stuk uit het
gemeentearchief wilde leenen, eerst eene waarborgsom van f 100.die
bij niet tijdige terugbezorging verbeurd zou zijn, moest storten. In onze
laatste vergadering heeft de Voorzitter het bedenkelijke dezer regeling
op afdoende wijze aangetoondzij werkt belemmerend, zonder het doel,
beveiliging van het archief tegen verlies, te bereiken. Het betoog van
den heer Muller kwam juist van pas, want het overlijden van mr. Van
Hasselt maakte een einde aan de in 1898 tusschen het Rijk en de
gemeente aangegane overeenkomst. De gemeente wenschte, dat ook de