150 gebied kwamen lastig vallen. Zoo was in de tweede helft der 18e eeuw eene gravin Harrach proostin te Thorn, het schijnt mij overbodig om die reden eene genealogie van dat geslacht, opklimmende tot de 13e eeuw, en die bloedverwanten der bedoelde gravin tot in den 12en graad ver meldt, op te nemen. Eveneens kan het misschien interessant zijn om op te merken, dat de laatste abdis van Thorn eene oudtante is zoowel van den tegenwoordigen koning van Italië als van een Saksischen prins, die priester en professor in het kanonieke recht te Freiburg i. B. is, maar het heeft in elk geval met de geschiedenis der abdij Thorn niets te maken. Ik kan mij voorstellendat het gewenscht is een tabellarisch overzicht te geven van die bloedverwanten der abdis, die leefden, terwijl zij in functie was, maar eene genealogie, die haar broeder (den hertog van Teschen) weglaat, en daarentegen de kleinkinderen opneemt van bloed verwanten, die geboren werden na den dood der abdis (die 24 jaren na gedepossedeerd te zijn stierf), schijnt mij in dit verband misplaatst. Ik schrijf haar opneming dan ook hieraan toe, dat de heer Flament voor den aandrang van zijn vriend Brockhoff te Aken bezweken is. Toch schijnt ook de schrijver zelf veel voor genealogieën te voelen, getuige het hierboven in de tweede plaats genoemde werk, dat de kwartier staten van 36 kanonikessen bevat, die het Rijk in 1891 te Keulen aankocht, maar die zonder twijfel van ouds in het Kapittel-archief hebben berust.' Voor de uitvoering dier kwartierstaten, die meerendeels met de afbeel dingen der wapens zijn versierd, heb ik niets dan lof, maar ik zou toch willen vragen, of er in het Kapittel-archief geene belangrijker bescheiden berusten, dan juist deze kwartierstaten? Zij hebben allen betrekking op kanonikessen, die in de 17e of 18e eeuw werden toegelaten, en het meerendeel der gegevens, die zij bevatten, zal wel van elders bekend zijn. Maar al gelukt het met behulp dezer staten hier en daar Hübner te verbeteren, dan blijft toch nog de vraag, of dat altijd vrij magere gewin deze luxueuse uitgave rechtvaardigt? De uitgever zelf heeft dit bezwaar, naar het schijnt, eenigszins gevoeld, en daarom in zijne voorrede gewezen op het werk van Lorenz „Lehrbuch der gesammten wissenschaftlichen Genealogie". Referent moet bekennen, dat dit werk hem onbekend is, maar het gebruik, dat de uitgever er in zijne voorrede van maakt, is, ronduit gezegd, vrij onbe- teekenend. De heer Flament wijst op de talrijke huwelijken tusschen bloedverwanten, die de kwartierstaten doen kennen, en het daardoor veroorzaakt „Ahnenverlust", hij brengt daarmede het uitsterven van enkelen dier families in verband, maar erkent, dat andere nog steeds bloeien, en laat in het midden, in hoeverre de in de wettige manlijke lijn uitgestorvene nog in de vrouwelijke lijn of in bastaardtakken voortleven. Zwakker nog schijnt mij eene andere conclusie; uit het feit, dat tal 151 van leden uit het geslacht van Manderscheidt onder de kanonikessen te Thorn voorkomen, leidt de uitgever af, dat vroomheid en godsdienstzin, neiging tot het kerkelijk leven, erfelijk waren in dit geslacht Hiertegen zij opgemerkt, dat de kanonikessen te Thorn door geene geloften gebonden waren in den regel niet resideerden, en (als zij gevraagd werden) m het huwelijk konden treden, gelijk ook enkele kanonikessen uit die familie hebben gedaan. Ik meen dus, dat uit het verschijnsel dat verscheidene freules van Manderscheidt lid van het Thornsche kapittel waren evenmin tot bijzonderen godsdienstzin in dat geslacht mag geconc udeerd worden, 1 bTïe. feit, dat thans tien leden der familie Bentinck vrer breeders en de zoons van twee hunnen ridder of expectant der Dn.tsche orde ziin iets met de vroomheid of ridderlijkheid dier familie uitstaande heeft. ZJ R. FRUIN. Luigi Mulinaris. Dell' archivio nell' amtninistrazione comunale. Guida teorico-pratica. Udine, 1896. In dit reeds voor eenige jaren verschenen werkje zet de heer Muli- maris uiteen, hoe zijns inziens de administratieve bescheiden der Italiaanse gemeenten ^eord^, kat tegenwoordig zeer veel te wenscben over hier een systeem van rangschikken dat niet aan de behoefte voPl„e daar een verdeeling zonder eenige leidende gedachte. En dit alles zeer ten nadeele zoowel van den dienst zelf als van het archref, dat nrt de bureaux der administratie wordt aangevuld. aa,Dn De schrijver, die zelf gediplomeerd gemeente-secretaris iswijt dezen ongunstigen toestand vooraf aan het gemis van één uniform systeem van voorschriften, die voor alle gemeenten geldend moeten zijn. Om hien te voorzien zijn er wel is waar verscheiden ordenings-systemen ontworpen doch alle meer speciaal bestemd voor groote plaatsen en niet geschikt voor kleine gemeenten, die voor hare administratie slechts over een ambtenaar kunnen beschikken. Vooral ten behoeve van deze nu heef de schrijver zijn methode ingericht en van verschillende kanten aangezocht besloot^gPop de behandelde Italiaansche archieftoestanden en de desbetreffende wenken en wenscben de, schrijvers, in afwijkende van die der Nederland,che deskundrgen zal het meiond.en t g zijn, in dit blad een overzicht te geven van den inhoud van het geheele ""tan de ni.eenzet.ing van zijn systeem laat de beer Mul.™ eenige hoofdstukken voorafgaan, waarin hij achtereenvolgens espreei

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1900 | | pagina 20