148
in 1900 is het werk verspreid), eer het tweede deel in het licht kwam.
Jntusschen was in het Archievenblad en op de vergaderingen van onze
Yereeniging de inrichting der archief-inventarissen ter sprake gekomen, en
was daarbij door de groote meerderheid der leden uitspraak gedaan ten
gunste eener methode, die lijnrecht tegenover de oudere, door den heer
Habets toegepaste, staat. Ook de heer Flament heeft zich blijkens zijn
voorbericht tot het 2e deel met die nieuwere methode vereenigd, en hij
wijst daarbij tevens aan, in welke opzichten de inventaris, die geheel
volgens het oude systeem bewerkt is, niet aan de nieuwere eischen
voldoet. Voor den beoordeelaar is het oefenen van kritiek daardoor
overbodig geworden, de heer Flament zelf heeft dat met meer zaakkennis
gedaan, dan iemand anders het zou kunnen, en is ten overvloede aan het
einde van het werk (blz. 855) nogmaals, naar aanleiding van hetgeen de
Handleiding over een en ander mededeelt, op de zaak teruggekomen.
Dat de heer Flament daarbij niet verzuimd heeft op de vele verdiensten
van het werk van den heer Habets te wijzen, niet het minst op den
omvang der reuzentaak, die hij zich door zijne wijze van bewerking
waarlijk niet gemaklijker heeft gemaakt, is niet meer dan billijk. II faut
juger les ecrits d apres leur date, in dit geval 1889, toen de nieuwere
methode van archief beschrijving nog niet was geformuleerd en nog niet
algemeen ingang had gevonden.
De heer Flament heeft zich intusschen niet beperkt tot onvrucht
bare kritiek; waar hij kon, heeft hij het gebrekkige van den inventaris
verbeterd en aangevuld. Zoo is reeds dadelijk het geheele derde deel
van den geprojecteerden inventaris van den heer Habets ingekort tot
weinige bladzijden, die aan het einde van deel II zijn afgedrukt. De
heer Habets had vermoedelijk de bedoeling gehad de acta, van het
Kapittel in uitvoerige excerpten weer te geven, de heer Flament heeft
hiervan afgezienterecht begreep hij, dat zulk eene uitvoerige beschrijving
de grenzen van een inventaris te buiten zou gegaan zijn. Hij heeft zich
dus beperkt tot eene eenvoudige optelling der voorhandene registers,
gerangschikt volgens eene rationeele indeeling. Ook had de heer Habets
in zijn plan er van gesproken, dat het 3e deel de „gerechtelijke be
scheiden" zou bevatten; terecht merkt de heer Flament op„Rechterlijke
registers van den Raad van appel, van het leenhof der Abdis, van de
schepenbanken van Thorn en Gratens, zijn wel op hun plaats in een
inventaiis van de archieven van het land van Thorn, waarvan dat der
Abdis bij wie de uitvoerende macht van het landsbestuur berustte,
dan het eerste en voornaamste deel moet uitmaken, maar niet in dezen."
Injiet tweede deel kon de heer Flament niet meer zulke ingrijpende
Er z\) bier aan herinnerd, dat de aangekondigde deelen alleen handelen
over het archief van het Kapittel; dat der Abdij berust nog altijd te Brussel.
149
wijzigingen aanbrengen: reeds in 1889 was het geheel persklaar. Zoo
heeft hij er zich toe beperkt in eenige bijlagen aan te wijzen: 1° enkele
stukken, die abusievelijk niet in den inventaris beschreven zijn, 2° eene
lijst der archiefstukken, in 1691 uitgeleend aan de Abdis, en thans nog,
althans gedeeltelijk, berustende in het Abdij-archief te Brussel, 3° eene
lijst der in het eerste en het tweede deel opgenomene oorkonden, die niet
in het Kapittel-archief berusten, maar wier beschrijving uit andere ar
chieven of uit gedrukte stukken opgemaakt en ten onrechte in den inventaris
ingelascht is, en 4° eene lijst van verbeteringen voornamelijk wegens
foutieve reductie van data, terwijl hij in de inleiding een schema van
archief-indeeling geeft, gegrond op de oude organisatie van het archief,
maar niet in den inventaris gevolgd.
In hoeverre de schrijver in zijne regesten den inhoud der verschillende
stukken nauwkeurig weergegeven en de drukker die regesten juist afge
drukt heeft, waag ik niet te beslissen. Schijnbaar bestaat er geene reden
om aan hunne nauwkeurigheid te twijfelen. Wanneer ik echter zie, dat
de namen der bewerkers van de Handleiding allen foutief zijn afgedrukt,
dan kan ik de vreesdat de correctie ook van den eigenlijken inventaris
niet altijd even zorgvuldig is geweestniet van mij zetten.
Van blijvende waarde is het historisch overzicht van de geschiedenis
van het kapittel van Thorn sinds 1550, waarmede de heer Flament het
tweede deel van den inventaris heeft verrijkt. De schrijver behandelt
daarin eerst de politieke geschiedenis der Abdij en daarna die van het
Kapittel als geestelijke vereeniging. Hij sluit zich daarbij aan aan het
tot 1550 loopende overzicht, dat de heer Habets in deel I gegeven had,
en voegt er even als deze tal van historische en genealogische bijzonder
heden betreffende leden van het Kapittel aan toe. Daaraan sluiten zich
dan een aantal photographische afbeeldingen van overblijfsels der oude
Abdij en andere platen aan, die bewijzen, hoe de schrijver zich geheel in
de geschiedenis van de stichting, wier archief hij georderd heeft, heeft
ingeleefd, en getuigenis afleggen van de pieteit, waarmede hij alles heeft
verzameld, wat de geschiedenis der Abdij kan toelichten.
Toch ware op sommige punten een weinig beperking hier niet onge-
wenscht geweest. De heer Flament merkt ergens (blz. XI) op, dat zijn
voorganger veel te goed was voor iedereen, en daarom in zijne inleiding
allerlei bijzonderheden vermeldde, die er eigenlijk niet in tehuis behoorden,
alleen maar om het den lezer zoo gemakkelijk mogelijk te maken en hem
alle eigen onderzoek te sparen. Het komt mij voor, dat ook de heer
Flament somwijlen al te goed is geweest tegenover zijne vrienden en
bekenden, die hem met allerlei mededeelingen vooral op genealogisch
S. Muller Az. (lees Fz.), A. J. (lees J. A.) Feith en R. Fruin Ph. (lees Th.) Az.