32 gelijkstraats in 1892 tot bergplaats ten behoeve der openbare werkende zolders waren verhuurd tot magazijn aan een wapenfabriekantin de kelders was eene bierbottelarij gevestigd. Het scheen dat deze Hal zou kunnen geschikt gemaakt worden voor het Archief en er werden stappen gedaanhaar te bekomen voor het doel dat men op het oog had. De geopende onderhandelingen leidden tot het gevolg, dat het gebouw aan den Staat werd verhuurd voor een tijdvak van 25 jaren (1894 1918), voor eene som van ƒ1000.'sjaars en met verplichting aan de zijde van den huurder, te zorgen voor het onderhoud, zoowel in- als uitwendig. Het is misschien niet onaardig hier iets te zeggen over de wordings geschiedenis van de Yleeschhalvooral ook omdat dit kan bijdragen tot meerdere waardeering van dit ongemeen fraaie gebouw. In 1601 kwamen de Vleeschhouwers bij de Haarlemsche Vroedschap klagen over de destijds in gebruik zijnde, (in 1385 gestichte) Hal; zij wa3 bouwvallig, te klein en de staanplaatsen waren zoo ongeschikt dat het tot oneer strekte van de stader moest noodig verandering en verbetering komen. De Vroedschap stelde de slagers gerust en gaf hun hoop spoedig met eene nieuwe Hal „geaccommodeerd" te zullen wordener zouden eenige concepten worden bedacht en gemaakt. En inderdaad, reeds den 11 October 1601 werd tot het stichten van eene nieuwe Vleeschhal besloten. Zij zou gebouwd worden aan de Groote Markt op den hoek van de Paaltjes strekkende tot in de Spekstraat: zij zou breed wezen 50 voeten en 3 duimen en lang 109 voeten; er zouden inkomen 40 stallen ofstabanken, waarvan de nauwkeurige afmeting werd vastgesteld. Met grooten spoed ging men aan het werk en reeds in November konden de teekeningen aan de Vroedschap worden aangeboden. Er werd eene keuze gelaten tusschen gekanteelde gevels en gevels met fronte- spice, tusschen één en twee gewelven en andere zaken welke op de kosten van invloed konden zijn. De Vroedschap koos echter over het algemeen het beste en duurste en bepaalde dus, dat gekanteelde gevels zouden gebouwd worden voorts twee gewelvenéén over den kelder en één over de Hal en dat de kozijnen van steen, niet van hout, moesten zijn. Den 6 Juni 1602 werd door drie kinderen van Burgemeesters de eerste steen gelegd. Voor de werklieden ook van belang, omdat zij toen twee rosenobels ten geschenke ontvingen. Meermalen gedurende den bouw werd nog degelijker werk verordend dan men reeds leverde, o. a. dat er schoorsteenen in de kelders zouden gemaakt wordendat de Hal niet met pannen of leien, maar met lood zou worden gedekt, enz. Zoo voortgaande was de Vleeschhal in den loop van het jaar 1605 gereed en werd toen in gebruik genomen. De bouwmeester was Mr. Lieven de Key, stadsmetselaar en steenhouwer sedert 1593, toen Burgemeesteren dezen uit Gend herkomstigen kunstenaar aan stadsdienst verbonden en van 33 wiens veelzijdige talenten partij getrokken werd tot aan zijn dood, in Juli 1627. De Hal heeft veel langer dan twee eeuwen dienst gedaan voor het doel waartoe zij was gesticht, maar door veranderde gebruiken en zeden, was zij omstreeks vijftig jaren geleden als verkoopplaats van vleesch niet meer noodig en moest eene andere bestemming voor het gebouw gezocht worden. Het is toen aan het Rijkten behoeve van het garnizoen afgestaan voor magazijn van wapenen, maar een tiental jaren geleden droomde men er in Haarlem van, dat eene Hal bij de tegenwoordige inrichting der samenleving onmisbaar wasen zoo is het geschieddat de gemeente het gebouw weder tot zich nam en het den 1 October 1888 openstelde als marktplaats van vleeschboter enz. De schoone verwach tingen die men gekoesterd had, werden echter niet vervuld, de Hal trok geene koopers en de verkoopers verdwenen dus. Het duurde toen niet lang of deze nieuwe markt werd geslotenhet pand stond ledig en verlaten(behoudens de onbeduidende uitzondering in den beginne vermeld) er was blijkbaar geene bestemming voor te vinden en niet zonder bekom mering vroeg men zich af, wat na verloop van tijd het lot zou worden van een der merkwaardigste gebouwen van Nederland. Nu was het zeker een verblijdend toeval, dat juist in deze jaren de Staat eene bergplaats voor zijne archieven in de Provincie Noord-Holland noodig had. Er werd toen al spoedig gedacht aan de Hal, dewijl men in dit gebouw vele aanbevelenswaardige eigenschappen voor een archief depot meende te zien en een nader onderzoek van het perceel bevestigde die gunstige vermoedens. En nu 's Rijksarchiefdepót, op den voet gelijk reeds vroeger werd gezegd, er in is gevestigd, is ook het behoud van de voormalige Vleeschhal voor geruimen tijd weder verzekerd en behoeft men geene vrees te hebben voor het pronkstuk van den stadsmetselaar Mr. Lieven de Key. Vóór het gebouw echter de oude Archieven kon ontvangen, is er vrij veel aan verricht moeten worden, maar het talent, de vindingrijkheid en de goede smaak van den Rijksbouwkundige en zijn adjunct, hebben de Hal haar ouden luister en eerste frischheid weten terug te gevenhaar bruikbaar gemaakt voor eene nieuwe bestemming en niets opgeofferd van het karakter, waardoor van oude gebouwen zulk eene groote bekoring uitgaat. De voormalige Vleeschhal bevat thans in de geheele ruimte gelijkstraats de Archieven, welke daar in dubbele en van alle zijden toegankelijke kasten zijn geborgen. Men heeft hier steenen vloer, gewelven en muren, goed licht en door drie groote deuren dadelijk verbinding met de openbare straat. De bovenverdieping was oorspronkelijk slechts ééne lokaliteitongedeeld en ongescheiden. Nu is die ruimte dienstbaar gemaakt voor de verschil- ÉÉÉKSÉÏÉSh

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 22