Ch. M. Dozy. 26 brieve van gheenre waerde waren, tenzij bezegeld met schepenen zegelen en der stede zegel daaraan. En de man kreeg gelijk. liet Keurboek van 1508 verleent aan houders van schepenbrieven recht tot parate executie binnen den tijd van een jaar, daarna zijn dezen een eenvoudig bewijsmiddel, evenals o. a. notarisbrieven. In 1738 sloot de Regeering van Leiden Stadsheerlijkheden uit van alle notarieele bemoeiingenalle instrumenten van notarieelen aard moesten door de Secretarissen dier heerlijkheden geschieden, tenzij dezen zeiven een notaris aan de Regeering ter approbatie voorstelde. Yan meer algemeene beteekenis is het navolgende: In 1800 kwamen bij het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Yolks in bespreking de archieven der Collegien van Justitie en der Gemeente besturen. In verband met de organisatie der rechterlijke macht wenschte men de splitsing en inventarisatie hoe eer hoe beter in gereedheid gebracht te zien. Daartoe werd dan ook bij dekreet van 30 Mei last gegeven. Ter uitvoering werden vier soorten aangewezen: 1. de papieren behoorende tot de administratie van justitie; 2. betreffende polderzaken; 3. betrekking hebbende tot de politie, waartoe ook behoorden alle registers van transporten, hypotheken, protokollen van notarissenhuwelijksaanteekeningen en dgl. 4. de onsplitsbare stukken van gemengden inhoud. De eerste rubriek werd verwezen naar de Burgerlijke Rechtbanken, de tweede naar de Polderbesturen, terwijl de derde en vierde zouden worden overgebracht naar en zouden berusten onder de Gemeentebesturen; wat de laatste rubriek betreft met recht van inzage en kopiëering voor de Rechtbanken en Polderbesturen. Ten spoedigste zou alles worden geïn ventariseerd. De notarisprotokollen werden dus door de wet als deel der Gemeen tearchieven geproclameerd. De Pransche wet bracht de Fransche wijze van beschouwing van het notariaat. Artikel 25 der wet van Ventóse an XI schreef voor dat de notaris de grossen moest stellen: In naam van Zijne Keizerlijke Majesteit, dezelfde formule dus als bij den aanhef van vonnissen der tribunaux. Maar met de Fransche heerschappij verdween ook dit; ook een kenmerkend onderscheid. Ook al hadden in 1879 de notarisarchieven nog in de Gemeentear chieven berust en de wet van 1842 daaromtrent gezwegen, had toch geen Koninklijk besluit overbrenging naar de Rijksarchieven kunnen gelasten. Al geloof ik gaarne dat menig Gemeentebestuur onverschillig voor die oude paperassen zich het wegvoeren had laten welgevallen, zou 27 de Gemeente die zich in rechten daartegen verzet had, m. i. stellig haar pleit gewonnen hebben. De wetgever alleen kan het besluit van de wetgevers van 1800 en 1842 wijzigen en aan die archieven eene andere bewaarplaats aanwijzenhij is te dien opzichte natuurlijk vrij. Verandering van bewaarplaats is evenwel niet voldoende. Het eerste ontwerp van 1842 dat ze naar de provinciale griffie verwees, schreef aldaar een afzonderlijk lokaal voor, afgescheiden van dat der overige ter griffie berustende archieven en gaf aan de griffiers voor de bewaring en uitreiking van afschriften dezelfde verplichtingen als aan de notarissen. Er is dan ook nu bepaaldelijk noodig de gehoopte nieuwe aanwinsten der Rijks- en Gemeentearchieven onder dezelfde regelen te stellen als de overige aldaar aanwezige bescheiden. De bewaarder zou anders alleen van naam veranderen. Xog een enkel woord over de aanwijzing der provincie, waarin de'plaat sen van herkomst der protokollen gelegen zijn. Mij komt dit van zelf sprekend voor. De aangewezen plaats is, heb ik gezegd voor mij het archief der Gemeente, waar de notaris heeft geresideerd. De eenige reden cm niet algemeen die plaats te kiezen is de vrees voor verwaarloozing. Welnu dan kan men ieder Rijksarchief nemen en is dat in de provincie van de niet waardig geachte plaatsdus het meest nabij gelegene, het best, Het worde daarheen gebracht, niet omdat het aldaar thuisbehoort maar omdat het er het meest praktisch geborgen is. En hiermede heb ik, naar ik meen, de twee stellingen voldoende toegelichtde hoofdlijnen van een betoog achtte ik hier voldoende te zijn, wellicht geeft samenspreking aanleiding deze of gene zijde der kwestie met eenige meerderen nadrük te behandelen. Ik zou mij evenwel al zeer moeten vergissen indien wij het niet allen in de hoofdzaak eens waren, indien gij niet met mij de openstelling der notarieele archieven zoowel voor historisch onderzoek als tot handhaving van rechten en vaststelling van plichten van overwegend belang acht. Raar wij vernemen hebben Burgemeester en Wethouders van Utrecht tot den Minister van Binnenlandsche Zaken het volgende request betreffende de oude notarieele archieven gericht: In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 8 December 1897 werd door Uwe Excellentie in uitzicht gesteld eene „eenvoudige wijziging" van de wet op het notariaat. Verschillende punten, waarop die wijzigingen betrekking zullen hebben, werden door Uwe Ex-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 19