20 praktijk brengen van dat beginseldunkt het mij toch niet ongewenscht juist met het oog daarop, ons rekenschap te geven van den aard van het notarisschap en de daaruit voortvloeiende beteekenis der notarieele acten. De noodzakelijkheid ligt voor de hand bepaalde feitenvoorvallen verklaringen op eene wijze te constateerendie ze voor het vervolg boven twijfel verheft en of geschil voorkomt of den rechter in staat stelt dat geschil met kennis van zaken te beslechten. Dat constateerendat op schrift stellen kan de taak zijn der rechterlijke macht zelve, men denke aan de schepenkennissen; die taak is dan de z.g. jurisdictio voluntaria. Maar daarvoor kunnen ook andere personen zijn aangewezen; laat mij liever zeggen aan zekere personen kan een brevet worden verleend dat aan de door hen gestelde acten bewijskracht verleent. Hierdoor is hun m. i. geen soort van rechtspraak opgedragen, integendeel, althans waar naast hen de rechter de jurisdictio voluntaria uitoefent is juist dit eene aanwijzingdat hunne acten niet als zoodanig te beschou wen zijn. Zoowel in de oudheid als in de middeneeuwen werd de behoefte aan zulke personen gevoeldte meer daar de schrijfkunst zeer gering verbreid was. Het woord notaris was van ouds bekend. Yorsten en prelaten hadden notarii in dienst tot aanteekening van belangrijke gebeurtenissen en opmaking in behoorlijken vorm van aftekondigen besluiten. Hun werd later ook toegestaan aan anderen hun dienst te verleenen. Aanvankelijk kwam dit niet veelvuldig voor. Eigendomsoverdrachten geschiedden voor schepenen; de gewone man testeerde zelden en had hij iets te verklaren, dan was er licht een schout of voornaam man te vinden, die als getui genis zijn zegel aan de op schrift gebrachte verklaring hing. Vindt men des niettemin reeds zeer vroeg notarissen ten algemeenen nutte vermeld, algemeen wordt de instelling pas in de 16E eeuw en wel door de uitbreiding van handel en verkeer. Het was in 1524 hoog tijd, naar het schijnt dat er orde op werd gesteld; Karei V vaardigde in dat jaar het eerste algemeene plakkaat er over uit. Omtrent het aantal notarissen bepaalde het dat in elke stad er zoovelen zouden zijn als aan Bur- gemeesteren en Schepenen zou goeddunken en zij aan het Hof ter exami nable, beëediging en registreering zouden presenteeren. In 1531 werd nogmaals op de examinatie en schriftelijke approbatie door het Provinciale Hof de nadruk gelegd. In 1540 werd aan de notarissen nogmaals opgelegd een behoorlijk protokol te houden. Omtrent de bevoegdheid der plaatselijke besturen notarissen aantenemen of te weren was in de 16e eeuw nog al eens geschil. In 1565 beperkte Amsterdam hun aantal tot vijftwee anderen daartoe niet behoorende, 21 destijds reeds jaren in functie protesteerden en procedeerden, ten slotte met den gewenschten uitslag. Te Leiden werd in 1583 het aantal op zes bepaald. In 1608 bepaalden ook de Staten van Holland, dat tot het uitoefenen van het notarisschap het consent vereischt was van den Magistraat of Heer der plaats, waar men zich wenschte te vestigen. De gang van zaken in de 17° en 18° eeuw in Holland was als volgt: De aspirant notaris vroeg brieven van vóorschrijving aan den Magi straat der plaats, waar hij zich op een notariskantoor had geoefendde Staten gaven hem daarop na examinatie door eene Commissie uit het Hof brieven van creatie. Het Hof verleende daarop een acte van admissie en daarna kon speciale admissie bij den Magistraat worden aangevraagd. Wat de wijze van vervulling van het notariaat betreft werd in Holland de regeling daarvan in hoofdzaak aan de plaatselijke besturen overgelaten; in Zeeland geschiedde dit in ruimer zin, men had er overigens alleen in de steden notarissen; in Utrecht vaardigden de Staten reeds in 1606 een tamelijk uitvoerig plakkaat uit. Voor het gebied van den Raad van Braband en van het land van Overmaze werden 1665 voorschriften gegeven. De overige gewesten kunnen wij buiten behandeling laten. In Fries land bestonden wettelijke bepalingen, maar noch daar, noch in Groningen, Drenthe, Overijssel of Gelderland was van een gevestigd notariaat sprake. Zij kwamen er hier meer, daar minder sporadisch voor en het is boven dien de vraag of de beteekenis der voor hen verleden acten gelijk staat met die uit de eerstgenoemde gewesten. Mijne stellingen handelen over de bewaarplaats der notarieele proto- kollen. Alleen te dien aanzien hebben dus de bovengenoemde verorde ningen heden voor ons belang. Zij komen allen in een opzicht met elkander overeen, nl. dat de protokollen van overleden notarissen in den regel moesten worden over gebracht naar den zetel van het algemeen bestuur. In Utrecht was dit voor de steden de gerichte van dien, voor het platteland de griffie van het Hof. In Staats-Braband was de secretarie de betrokken plaats wat Zee land betreft was het in Middelburg reeds in 1600 het secreet contoir, waar de secretarissen de bij hen ingeleverde registers moesten deponeeren in Holland was het sinds 1670 de secretarie van de betrokken stad, dorp, plaats of gehucht. In dit laatste gewest waren reeds steden op den goeden weg voorgegaan. Te Leiden was 1581 een keur gemaakt nopende het bewaren van de stukken der notarissen, die overleden waren. Zij moesten onder de bewaring van Schepenmeesteren worden gebracht, die er een lijst van maakten en de gezamenlijke notarissen bijeenriependezen wezen dan

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 16